ECLI:NL:RBAMS:2007:BC0076

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/523041-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke overval op avondwinkel La Nuit in Amsterdam

Op 13 december 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijke overval op de avondwinkel La Nuit in Amsterdam op 8 februari 2007. De verdachte en zijn mededader zijn met getrokken pistolen de winkel binnengegaan met de intentie om te stelen. Tijdens de overval ontstond er een worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer, de eigenaar van de winkel. Het slachtoffer werd door de verdachte met een vuurwapen in het hoofd geschoten, wat leidde tot zijn overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer, maar wel voorwaardelijk opzet, omdat hij zich bewust was van de risico's van het gebruik van een vuurwapen tijdens de overval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat het vuurwapen zou afgaan tijdens de worsteling. De verdachte werd schuldig bevonden aan doodslag en diefstal met geweld, en kreeg een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5.132,30, als schadevergoeding voor de gevolgen van de overval. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen voor shockschade, omdat deze niet in het strafgeding behandeld konden worden. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweldsdelict en de impact ervan op de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/523041-07
Datum uitspraak: 13 december 2007
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres]
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2007.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
---
3. Waardering van het bewijs
3.1 Bewijsverweer terzake opzet
De raadsvrouw van verdachte heeft het verweer gevoerd dat verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijk zin, op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft zich er juist van vergewist dat het door hem gehanteerde pistool niet was doorgeladen, zodat het niet per ongeluk af kon gaan en hij meende in eerste instantie dan ook dat het fatale schot door zijn mededader werd gelost. Volgens de raadsvrouw kan daarom niet bewezen worden dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het eerste deel van hetgeen hem onder 1, cumulatief/alternatief, is telastegelegd, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte en zijn mededader met getrokken pistolen de avondwinkel zijn binnengegaan om een overval te plegen en was hun opzet, zo moet worden vastgesteld, primair gericht op het verkrijgen van een buit. Vervolgens is het dodelijke schot gelost nadat verdachte en het slachtoffer met elkaar in worsteling waren gekomen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte daarbij welbewust op het slachtoffer heeft gericht en de trekker van het pistool heeft overgehaald. Daarom kan niet bewezen worden dat verdachte boos opzet had op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de, naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijke te achten, kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. In dit geval komt de rechtbank tot de conclusie dat van voorwaardelijk opzet sprake is.
Verdachte heeft verklaard dat het door hem gehanteerde pistool niet was doorgeladen. In hoeverre dat juist is kan niet meer worden gecontroleerd, maar uit het dossier blijkt niet dat verdachte ook maar enige kennis had van vuurwapens, zodat die verklaring met gerede twijfel moet worden beoordeeld. Overigens betekent de verklaring van verdachte, dat hij heeft gecontroleerd dat de kamer van het pistool geen kogel bevatte, juist dat hij zich bewust is geweest van het risico dat een vuurwapen onverhoeds af kan gaan. De kans daarop is bovendien alleen maar groter te achten bij onkundig gebruik.
Voorts moet worden vastgesteld dat verdachte desondanks niet alle munitie uit het wapen heeft verwijderd. Er bevonden zich in elk geval kogels, volgens de verklaring van verdachte, in het magazijn.
Tot slot geldt dat een overvaller die een winkel betreedt om de eigenaar te beroven, er rekening mee dient te houden dat het slachtoffer zich zal verzetten en een worsteling ontstaat.
Genoemde omstandigheden, in samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat verdachte, door met een geladen vuurwapen een overval te plegen, willens en wetens het risico heeft genomen dat hij in een worsteling met het slachtoffer zou komen waarbij het vuurwapen van nabije afstand onverhoeds zou afgaan, met als gevolg daarvan de aanmerkelijk te achten kans op de dood van het slachtoffer, nu naar algemene ervaringsregelen moet worden aangenomen dat dergelijke schotwonden veelal dodelijk kunnen zijn.
Het verweer wordt verworpen.
3.2 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
op 8 februari 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk
[slachtoffer], eigenaar van avondwinkel La Nuit, [adres], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet
- met bedekt gezicht en capuchon over het hoofd getrokken de avondwinkel La Nuit betreden terwijl [slachtoffer] achter de balie stond, en
- vuurwapens op [slachtoffer] gericht en gericht gehouden, en
- nadat [slachtoffer] naar een van voornoemde vuurwapens had gegrepen en had vastgepakt en gehouden, met dat vuurwapen van zeer korte afstand [slachtoffer] door zijn hoofd geschoten,
waarbij [slachtoffer] als gevolg van dat schot door zijn hoofd, zodanig bloedverlies en uitval van hersenfuncties en weefselschade heeft bekomen dat [slachtoffer] daaraan is overleden,
en
op 8 februari 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ketting, toebehorende aan [slachtoffer], eigenaar van avondwinkel La Nuit, [adres], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] en [slachtoffer2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededader
- met bedekt gezicht en capuchon over het hoofd getrokken de avondwinkel La Nuit hebben betreden terwijl [slachtoffer] achter de balie stond, en
- vuurwapens op [slachtoffer] en voornoemde [slachtoffer2] hebben gericht en gericht gehouden en,
- nadat [slachtoffer] een van voornoemde vuurwapens had gegrepen en vast had gepakt en gehouden, met dat vuurwapen van zeer korte afstand [slachtoffer] door zijn hoofd hebben geschoten, en
- meermalen aan een gouden ketting welke [slachtoffer] droeg hebben getrokken en [slachtoffer] aan die ketting hebben meegesleept en die ketting hebben afgerukt,
waarbij [slachtoffer], als gevolg van dat schot door zijn hoofd, zodanig bloedverlies en uitval van hersenfuncties en weefselschade heeft bekomen, dat [slachtoffer] daaraan is overleden;
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
op 8 februari 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers zijn verdachte en zijn mededader met bedekt gezicht en capuchon over het hoofd getrokken met getrokken pistolen avondwinkel La Nuit, [adres], binnengegaan en hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend op korte afstand van [slachtoffer2] twee pistolen aan [slachtoffer2] getoond en op [slachtoffer2] gericht en gericht gehouden.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft zij gevorderd dat de wapens en munitie, zoals vermeld onder de nummers 3, 23 en 24 op de beslaglijst op naam van verdachte, worden onttrokken aan het verkeer. Deze beslaglijst is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht en de inhoud geldt als hier ingevoegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsdelict waarbij hij, samen met zijn mededader, met getrokken pistolen de avondwinkel La Nuit binnen is gegaan om een overval te plegen. Hierbij raakte verdachte in een worsteling met [slachtoffer], waarbij verdachtes pistool is afgegaan en [slachtoffer] in het hoofd is geschoten tengevolge waarvan hij is overleden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, nadat het schot werd gelost en hij zag dat het slachtoffer viel, de ketting van het slachtoffer vast bleef houden en het slachtoffer zo nog heeft meegesleept tot de ketting losliet en hij met de buit kon vertrekken. Dergelijk handelen getuigt van geen enkel respect voor het slachtoffer en lijkt slechts ingegeven te zijn door eigen financieel gewin.
Het handelen van verdachte heeft, blijkens de overgelegde slachtofferverklaringen, een enorme impact op de familie van het slachtoffer gehad en heeft dat nog steeds.
Daarnaast is [slachtoffer2] getuige geweest van de doodslag op zijn vriend en is ook hijzelf onder schot gehouden. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke gebeurtenis langdurig impact op slachtoffers heeft.
De gevolgen van een levensdelict en beroving als in de onderhavige situatie blijven echter niet beperkt tot de naaste familieleden en slachtoffers. Door het handelen van verdachte en zijn mededader nemen de gevoelens van onveiligheid in de samenleving sterk toe. Dat geldt meer in het bijzonder voor diverse kleine ondernemers, die zich tegen dergelijke gewelddadige berovingen niet of nauwelijks kunnen beschermen.
De rechtbank zal vanwege het blanco strafblad van verdachte en het feit dat hij niet welbewust het dodelijke schot heeft gelost, geen hogere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank zal in deze zaak, anders dan gevorderd, geen beslissing geven ten aanzien van de onder nummers 23-25 op de beslaglijst genoemde goederen, nu deze goederen onder de medeverdachte [medeverdachte], parketnummer [nummer], in beslag zijn genomen en ten aanzien daarvan in diens zaak zal worden beslist.
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 pistool, MAGNUM, imitatie (nummer 3 op de beslaglijst), dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezengeachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.132,30 (eenenvijftighonderdtweeëndertig euro en dertig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij2] en [benadeelde partij3]
De benadeelde partijen [benadeelde partij2] en [benadeelde partij3] hebben hun vorderingen tot vergoeding van immateriële schade gebaseerd op het feit dat zij geconfronteerd werden met de gewelddadige dood van hun broer respectievelijk zwager; een voor hen ernstig schokkende gebeurtenis.
De wet kent echter niet de mogelijkheid om in deze strafprocedure een vergoeding wegens shockschade toe te kennen. Daarvoor dienen de nabestaanden zich te wenden tot de civiele rechter. De Hoge Raad heeft bepaald dat een vordering wegens shockschade op voorhand niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding (HR 15 april 2003, NJ 2003, 364).
De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk zijn. Zij kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 47, 57, 285, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
doodslag
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
nr. 3 op bijgevoegde beslaglijst: een pistool, MAGNUM imitatie.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], per [adres], ten kantore van zijn raadsman M. Zwennes, toe tot een bedrag van € 5.132,30 (eenenvijftighonderdtweeëndertig euro en dertig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen de som van € 5.132,30 (eenenvijftighonderdtweeëndertig euro en dertig eurocent), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 102 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [benadeelde partij3] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de op de bijgevoegde beslaglijst genoemde goederen onder de nummers 2 en 20.
Gelast de teruggave aan de familie van het slachtoffer, [slachtoffer], van de op de bijgevoegde beslaglijst genoemde goederen onder de nummers 4, 11, 12, 13, 14, 15 en 22, waarbij de officier van justitie alvorens tot teruggave wordt overgegaan eerst contact op dient te nemen met de familieleden omtrent het tijdstip en de inhoud van de teruggave.
Gelast de bewaring ten behoeve van het sporenonderzoek van de op de bijgevoegde beslaglijst genoemde goederen onder de nummers 1, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 16, 17, 18 en 19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.L. Hillenius en J. Piena, rechters,
in tegenwoordigheid van M.H. Ettema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2007.