ECLI:NL:RBAMS:2007:BB9691

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
342111
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op acties van Greenpeace bij kerncentrale Borssele en schadevergoeding aan EPZ

In deze zaak vorderde de N.V. Electriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) schadevergoeding van de stichting Greenpeace Nederland naar aanleiding van een actie op 18 mei 2005, waarbij actievoerders van Greenpeace de kerncentrale te Borssele bezetten. EPZ eiste niet alleen schadevergoeding voor de geleden schade, maar ook een verbod voor Greenpeace om in de toekomst het terrein van de kerncentrale te betreden, met een daaraan verbonden dwangsom. De rechtbank oordeelde dat de bezetting door Greenpeace onrechtmatig was en wees de vordering van EPZ grotendeels toe. Het verbod op toekomstige acties werd ingesteld, met een dwangsom van € 500.000,- per overtreding, tot een maximum van € 2.000.000,-. Daarnaast werd Greenpeace veroordeeld tot betaling van € 139.352,51 aan EPZ, ter compensatie van de schade die was ontstaan door de actie, inclusief wettelijke rente vanaf 14 december 2005. De rechtbank overwoog dat de belangen van EPZ, waaronder veiligheids- en financiële belangen, zwaarder wogen dan de maatschappelijke belangen van Greenpeace. Het vonnis benadrukte dat de rechten van Greenpeace tot actievoering grenzen hebben, vooral in situaties waar de veiligheid in het geding is. De rechtbank matigde de gevorderde dwangsom en beperkte het verbod tot één jaar na betekening van het vonnis. Tevens werden de proceskosten aan de zijde van EPZ vastgesteld op € 8.304,37.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 342111 / HA ZA 06-1834
Vonnis van 5 december 2007
in de zaak van
de naamloze vennootschap
N.V. ELECTRICITEITS-PRODUCTIEMAATSCHAPPIJ ZUID-NEDERLAND,
gevestigd te Borssele,
eiseres,
procureur mr. N.S.J. Koeman,
tegen
de stichting
STICHTING GREENPEACE NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van den Berg.
Partijen zullen hierna wederom EPZ en Greenpeace genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 mei 2007, met de daarin genoemde processtukken en/of –handelingen,
- de akte na tussenvonnis tevens wijziging van eis van EPZ, met bewijsstukken,
- de antwoordakte na tussenvonnis van Greenpeace.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank verwijst naar en volhardt bij hetgeen in het tussenvonnis van 16 mei 2007 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen en beslist.
Wijziging van eis
2.2. Bij akte na tussenvonnis, tevens wijziging van eis heeft EPZ haar eis gewijzigd in die zin dat zij thans vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. veroordeling van Greenpeace tot betaling van € 144.993,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2005 tot de dag der algehele voldoening,
b. Greenpeace te verbieden in de toekomst het initiatief te nemen tot acties, al dan niet in samenspraak met anderen, waarvan een beoogd onderdeel is dat het terrein van de EPZ-centrale te Borssele door actievoerders zal worden betreden, althans zal worden betreden met het oogmerk daar handelingen te verrichten die het risico op het toebrengen van schade aan eigendommen van EPZ meebrengen onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000.000,- bij iedere overtreding van voornoemd verbod,
c. Greenpeace te veroordelen in de kosten van het geding.
Greenpeace heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis.
Verbod
2.3. Bij tussenvonnis is EPZ in de gelegenheid gesteld te reageren op de stellingen van Greenpeace met betrekking tot het gevorderde verbod. EPZ stelt dat de belangen van Greenpeace geen afwijzing van het verbod rechtvaardigen: de relevante gedraging betreft het bezetten van de kerncentrale, hetgeen geen zwaarwegend maatschappelijk belang is, aldus EPZ. Het belang van Greenpeace inzake het voeren van een maatschappelijke discussie over het opwekken en het gebruik van kernenergie hoeft volgens EPZ niet te lijden onder een verbod. EPZ stelt voorts dat zij zwaarwegende (maatschappelijke) belangen heeft die toewijzing van het verbod rechtvaardigen, zoals een veiligheidsbelang en daarnaast een financieel en algemeen bedrijfsmatig belang. Bovendien, zo stelt EPZ, levert de kerncentrale een belangrijke bijdrage aan de productie van elektriciteit.
Greenpeace voert aan dat exploitanten van kernenergie zich een ruime mate van publieke aandacht moeten laten welgevallen, omdat kernenergie en de gevolgen daarvan voor het milieu nationaal en internationaal onderwerp van debat vormen. Een verbod dat ziet op het betreden van het terrein met het oogmerk handelingen te verrichten die risico op schade aan eigendommen van EPZ met zich meebrengen, zou eventueel toewijsbaar kunnen zijn, mits beperkt in de tijd, aldus Greenpeace. Greenpeace wijst er op dat een grote kans bestaat op executiegeschillen als een dergelijk verbod wordt toegewezen, dit omdat beantwoording van de vraag naar het ontstaan van ‘risico’ uiterst subjectief is. Greenpeace voert aan dat een eventuele dwangsom dan ook moet worden gematigd.
2.4. De rechtbank overweegt het volgende. Het door EPZ gevorderde verbod ziet op een verbod voor Greenpeace om het terrein te Borssele waar de door EPZ geëxploiteerde kolen- en kerncentrale zijn gevestigd, te betreden. In principe is het voor Greenpeace sowieso verboden het terrein te betreden nu het een privé-terrein en geen openbare ruimte betreft. Het gevorderde verbod is dan ook in beginsel toewijsbaar. De vraag die beantwoord moet worden, is of er in casu zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn op grond waarvan EPZ betreding van haar terrein door Greenpeace behoort te dulden.
De rechtbank is het met Greenpeace eens dat exploitanten van kernenergie zich een ruime mate van publieke aandacht moeten laten welgevallen nu kernenergie en de gevolgen daarvan voor het milieu nationaal en internationaal onderwerp van debat vormen. Dit betekent echter niet dat de rechten van Greenpeace tot het voeren van actie tegen kernenergie geen grenzen kent. EPZ heeft immers terecht gesteld dat zij tevens zwaarwegende belangen heeft. Zo wist EPZ van te voren niet wat zij kon verwachten nu Greenpeace de actie niet heeft aangekondigd, en hoewel de acties van Greenpeace, naar de rechtbank aanneemt, in principe geweldloos zijn, wist EPZ bij het begin van de actie niet wie de actievoerders waren, wat zij kwamen doen en wat hun bedoelingen waren. EPZ kon dan ook niet inschatten of alle actievoerders vreedzame bedoelingen hadden. EPZ was derhalve redelijkerwijs genood¬zaakt het werk stop te zetten, de kerncentrale af te sluiten en het terrein te ontruimen, dit gelet op de zeer hoge risico’s die kernenergie met zich meebrengt en het gevaar dat ontstaat als onbevoegden zich toegang tot de kerncentrale verschaffen. Dit alles brengt, zoals in de onderhavige procedure is vast komen te staan, aanzienlijke schade mee voor EPZ, zowel financieel als bedrijfsmatig. Gelet op de belangen van EPZ, afgewogen tegen de door Greenpeace aangevoerde maatschap¬pelijke belangen, acht de rechtbank het gevorderde verbod in combinatie met de dwangsom toewijsbaar, doch met inachtneming van het volgende.
Toewijzing van het verbod op het betreden van het terrein met het oogmerk handelingen te verrichten die schade zullen toebrengen aan eigendommen van EPZ acht de rechtbank niet opportuun, nu het risico op het toebrengen van schade aan eigendommen van EPZ zich al snel zal voordoen indien Greenpeace zonder toestemming het terrein van EPZ betreedt.
De rechtbank zal dan ook een algeheel verbod op het betreden van het terrein te Borssele toewijzen. De rechtbank ziet wel voldoende aanleiding het verbod in de tijd te beperken. Zoals gezegd, is het opwekken en het gebruik van kernenergie onderwerp van nationaal en internationaal debat en is het niet gezegd dat in de verdere toekomst tot een zelfde afweging zal worden gekomen. De rechtbank zal het verbod dan ook beperken tot één jaar na betekening van dit vonnis. Voorts zal de rechtbank de gevorderde dwangsom matigen tot een bedrag van € 500.000,- voor elke keer dat Greenpeace in strijd handelt met het verbod en de rechtbank zal voorts de dwangsom maximeren tot een bedrag van € 2.000.000,-.
2.5. De rechtbank zal vervolgens ingaan op de verschillende schadeposten. Hierbij zal dezelfde volgorde worden gehanteerd als in het tussenvonnis.
Schade
Reinigen en opnieuw verven van de bol: nummers 1 tot en met 8 en nummer 18
2.6. Uit hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.7 van het tussenvonnis volgt dat de gevorderde kosten van het reinigen van de bol toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft het redelijk geacht dat EPZ eerst heeft getracht de beschildering op de koepel te verwijderen door middel van schoonmaakwerkzaamheden. De onder nummers 1 tot en met 4 en onder nummer 18 genoemde bedragen zien op het schoonmaken van de koepel en zullen, als zijnde niet weersproken, worden toegewezen. Er zal dan ook een bedrag van (€ 9.425,- +
€ 9.212,43 + € 1.166,10 + € 391,- + € 442,- =) € 20.636,53 worden toegewezen.
2.7. Voorts is in rechtsoverweging 4.7. van het tussenvonnis overwogen dat EPZ diende in te gaan op een aantal verweren van Greenpeace op dit punt.
EPZ stelt dat de verf na het schoonmaken nog steeds zichtbaar was en dat, indien zij de koepel slechts gedeeltelijk zou hebben overgeschilderd, de ‘scheur’ vanwege het kleur¬verschil langer zichtbaar zou zijn, hetgeen een onwenselijke situatie zou opleveren.
Ter onderbouwing heeft EPZ als productie 4 en 5 kleurenfoto’s overgelegd.
Greenpeace betwist dat het schilderen van de koepel nodig was: na het schoonmaken zou iemand die niet wist dat er een beschildering was geweest het niet zijn opgevallen.
2.8. Op grond van de overgelegde kleurenfoto’s is de rechtbank het met EPZ eens dat niet kon worden volstaan met het schoonmaken van de koepel. Na het schoonmaken waren immers de contouren en de vorm van de geschilderde ‘scheur’ nog duidelijk te zien. Voorts volgt de rechtbank EPZ in haar standpunt dat, indien de koepel gedeeltelijk zou zijn overge¬schilderd, een onaanvaardbaar kleurverschil zou zijn ontstaan. De rechtbank acht het redelijk dat EPZ heeft besloten tot het overschilderen van de gehele koepel. Het gedeeltelijk dan wel geheel schilderen van de koepel zou in mei 2005 niet nodig zijn geweest indien de actie van Greenpeace niet had plaatsgevonden. Greenpeace dient dan ook de kosten van het overschilderen van de gehele koepel te vergoeden. Nu EPZ haar vordering op dit punt qua berekening heeft aangepast, zal de rechtbank de te vergoeden kosten vaststellen nadat de overige punten zijn besproken.
2.9. Ten aanzien van de factuur genoemd onder nummer 8 van het schadeoverzicht van Rotterdam Painting Consultants (RPC), stelt EPZ dat zij ten onrechte vergoeding heeft gevorderd van de werkzaamheden uitgevoerd in week 18 heeft gevorderd. EPZ vermindert derhalve haar eis met een bedrag van € 1.334,40. Greenpeace voert aan dat zij geen van de facturen van RPC dient te vergoeden nu EPZ niet heeft aangetoond dat de werkzaamheden van RPC het gevolg zijn van de actie van Greenpeace.
2.10. De rechtbank acht de vordering tot vergoeding van de facturen van RPC niet toewijsbaar. EPZ heeft haar vordering op dit punt enkel toegelicht door in het schadeoverzicht op te merken dat de werkzaamheden van RPC zagen op ‘kwaliteitsinspectie van verfwerk door een onafhankelijke deskundige derde’. Uit de overgelegde facturen blijkt echter dat RPC haar werkzaamheden heeft uitgevoerd in week 20 van 2005 (de week waarin de actie plaatsvond) en week 21 van 2005. In de week dat de actie plaatsvond en de week daarna, hebben er echter geen schilderwerkzaamheden van de bol plaatsgevonden. Eerst is immers getracht de bol schoon te maken, hetgeen – zo blijkt onder meer uit de facturen van Vogel – heeft plaatsgevonden in week 20 en 21 van 2005. Uit de factuur van Jac. Goud B.V. blijkt dat er pas in augustus 2005 is begonnen met de voorbereidingen voor het over¬schilderen van de koepel. Zonder nadere concrete toelichting, welke ontbreekt, ziet de rechtbank dan ook niet in dat RPC een kwaliteitsinspectie van het schilderwerk van de bol heeft kunnen uitvoeren in de weken 20 en 21 van 2005.
Nu de vordering van EPZ op dit punt niet toewijsbaar is, dienen de totale kosten van het overschilderen van de gehele koepel te worden vastgesteld op (6.403,- + € 5.305,- + € 45.000,- =) € 56.708,-.
2.11. In het licht van het verweer van Greenpeace dat aftrek voor ‘nieuw voor oud’ dient plaats te vinden, stelt EPZ dat in het kader van het algemene onderhoudspro¬gramma de bol in 2006 diende te worden geschilderd. Nu dit één jaar eerder heeft plaatsgevonden, vordert EPZ 1/14 deel van de totale kosten van het opnieuw schilderen van de bol. Daarnaast vordert EPZ 15% van de totale kosten van het schilderen van de bol nu zij, zoals zij stelt, hogere kosten heeft moeten maken, nu het schilderen niet kon worden meegenomen in het algemene onderhoudsprogramma. Greenpeace voert hiertegen aan dat de berekening van EPZ niet juist is: het gevorderde 1/14 deel zou niet moeten worden gebaseerd op de totale kosten van het schilderen in 2005, maar op de totale kosten van het schilderen in 1992 (in welk jaar de bol voor het laatst is geschilderd). Greenpeace betwist tevens het percentage van 15% van de totale kosten: nu EPZ haar vordering baseert op de hogere kosten van 2005 kan zij niet nog een ‘strafpercentage’ van 15% vorderen, aldus Greenpeace.
2.12. De rechtbank is van oordeel dat Greenpeace 1/14 deel van de kosten van het overschilderen in 2005 dient te vergoeden. De – naar vaststaat – onrechtmatige daad van Greenpeace heeft immers plaatsgevonden in 2005 en dientengevolge dienden herstel¬werkzaamheden te worden uitgevoerd. Daarnaast acht de rechtbank het redelijk dat EPZ een percentage hanteert voor vergoeding van de kosten die het overschilderen in 2005 met zich mee heeft gebracht. Het is voldoende aannemelijk dat het overschilderen in 2005 meer heeft gekost dan wanneer de koepel, zoals gepland, was meegenomen in het algemene onder¬houds¬programma in 2006. Het door EPZ gehanteerde percentage van 15% acht de rechtbank redelijk.
Het voorgaande betekent dat Greenpeace 1/14 deel van € 56.708,- = € 4.050,57 en 15% van € 56.708,- = € 8.506,20, derhalve in totaal € 12.556,77 dient te vergoeden aan EPZ.
Andere beschadigingen op de bol herstellen en daarmee gerelateerd werk: nummers 9 tot en met 17-2
2.13. In rechtsoverweging 4.9. van het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat EPZ dient aan te tonen dat de beschadigingen aan de boogladder, bliksemafleider en hang- en sluitwerk toe te rekenen zijn aan de actie van Greenpeace. EPZ heeft foto’s van materiaal betreffende de bol en foto’s van een deurslot in het geding gebracht ter onderbouwing van haar stellingen. EPZ stelt voorts dat het gehele terrein iedere dag geïnspecteerd wordt en dat alle eventuele schades direct gemeld worden. Volgens EPZ waren de hier bedoelde bescha¬digingen de dag vóór de actie niet aanwezig.
Greenpeace blijft zich verzetten tegen de vordering van EPZ op dit punt: de actievoerders hebben de bliksemafleider en boogladder niet gebruikt als klimpunten, zij maken er een sport van geen sporen achter te laten. Ook zouden zij geen materiaal bij zich hebben gehad dat dergelijke beschadigingen zou kunnen veroorzaken. Wel is het volgens Greenpeace mogelijk dat één van de actievoerders het slot, getoond op de overgelegde foto, verbogen heeft.
2.14. Gelet op de overgelegde foto’s acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat het slot is verbogen tijdens de actie op 18 mei 2005. De kosten van herstel hiervan zijn derhalve toe te rekenen aan Greenpeace. Uit de door EPZ overgelegde verklaring van A, beveiligingsbeambte bij EPZ, blijkt voorts dat de actievoerders de boogladder hadden vastgezet om te voorkomen dat zij werden achtervolgd toen de bol beklommen werd, dat de klimmers meerdere gebouwen hebben beklommen en dat de klimmers hebben geprobeerd lichtkoepels te openen en deuren te forceren. Op grond van deze verklaring en de actie op zich acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat er tijdens de actie van Greenpeace, hoewel waarschijnlijk niet moedwillig, beschadigingen zijn aangebracht aan het hang- en sluitwerk van deuren, de bliksemafleider en de boogladder. Het is derhalve voldoende aannemelijk dat de beschadigingen een direct gevolg zijn van de actie van Greenpeace. De onder de nummers 9 tot en met 17-2 genoemde en op zichzelf niet betwiste bedragen, zullen dan ook worden toegewezen, in totaal derhalve een bedrag van (€ 680,- + € 4.950,- + € 2.575,- + € 645,02 + € 3.600,- + € 655,- + € 2.792,86 + € 528,43 + € 4.877,90 + € 1.385,- =) € 22.689,21.
Diverse schades: nummer 19
2.15. In rechtsoverweging 4.10. van het tussenvonnis is reeds vastgesteld dat Greenpeace de kosten van het herstel van de tuin dient te vergoeden, in totaal € 2.160,-. Deze vordering zal dan ook thans worden toegewezen.
Schadeherstel door EPZ-medewerkers: nummers 21 en 22
2.16. In rechtsoverweging 4.11. van het tussenvonnis is EPZ in de gelegenheid gesteld haar vordering met betrekking tot de uren die haar medewerkers aan schadeherstel zouden hebben besteed nader concreet te onderbouwen, in het bijzonder door aan te geven welke en door wie, werkzaamheden zijn uitgevoerd, hoeveel uur is besteed en het gehanteerde uurloon. EPZ stelt dat werknemers zijn ingeschakeld voor het schoonmaken van de koepel en de rest van het terrein, het terrein en de gebouwen te inspecteren en de toegangsdeuren te repareren. Volgens EPZ hebben 18 werknemers gezamenlijk 529 uur besteed tegen een gemiddeld uurloon van € 35,-. EPZ stelt voorts dat de interim jurist 32 uur werkzaamheden heeft verricht tegen een gemiddeld uurloon van € 80,-. Deze werkzaam¬heden betroffen onder meer het doen beëindigen van de actie, de aansprakelijkstelling van Greenpeace en het voeren van overleg met de advocaat.
Greenpeace acht het aannemelijk dat het eigen personeel van EPZ tijd heeft besteed aan
schadeherstel. Tevens acht zij het gehanteerde uurloon redelijk. De gestelde 529 uur acht zij echter bovenmatig, zeker nu ook vergoeding van schadeherstel door derden wordt gevorderd. Volgens Greenpeace betekent de gestelde 529 uur dat 13 werknemers een volle werkweek aan schadeherstel hebben besteed. Greenpeace acht het voorts niet geloofwaardig dat een interim jurist 32 uur aan de actie heeft besteed.
2.17. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat eigen werknemers van EPZ tijd hebben besteed aan het opnemen van de schade en het eventueel repareren van beschadigingen. Voorts acht de rechtbank het aannemelijk dat een interim jurist werkzaamheden heeft verricht teneinde de actie te doen beëindigen en inzake de aansprakelijkheidsstelling van Greenpeace. Daarbij zal worden uitgegaan van het gestelde gehanteerde uurloon van € 35,- en € 80,-.
De rechtbank is het echter met Greenpeace eens dat de gestelde 529 uur bovenmatig voorkomt. Indien wordt uitgegaan van 529 uur zou dit betekenen dat 18 werknemers ieder bijna 30 uur hebben besteed aan het opnemen van de schade en het repareren van schade, terwijl de schade na de actie grotendeels is hersteld door derden. Het komt de rechtbank redelijk voor aan te nemen dat de 18 werknemers van EPZ ieder 20 uur aan de schade¬herstelwerkzaamheden hebben gespendeerd, zodat het aantal te vergoeden uren op 360 komt. Dit betekent dat voor de eigen werknemers een bedrag van 360 x € 35,- = € 12.600,- toewijsbaar is. De vordering met betrekking tot de interim jurist zal in het geheel worden toegewezen, hiervoor zal derhalve een bedrag van 32 x € 80,- = 2.560,- worden toegewezen.
In totaal zal op dit punt een bedrag worden toegewezen van (€ 12.600,- + € 2.560,- =) € 15.160,-.
Verlet-uren van eigen EPZ-personeel: nummer 23 en verlet-uren van derden: nummers 24 tot en met 28 en nummer 20 (lunchkosten)
2.18. In rechtsoverweging 4.14. van het tussenvonnis is overwogen dat het besluit van EPZ de werknemers geen werkzaamheden te laten verrichten tijdens de actie redelijk is. EPZ wist van te voren immers niet – zij was daartoe ook niet ingelicht door Greenpeace – met wat voor soort actie zij te maken had en of het ‘slechts’ een ludieke actie was. Aan het werken met kernenergie zijn ook zodanige risico’s en gevaren verbonden dat het niet verantwoord is indien het werk zonder meer wordt voortgezet. Hieraan doet niet af dat niet alle werknemers direct te maken hebben met het opwekken van de elektriciteit door middel van kernenergie. EPZ weet immers niet wie de actie uitvoert, hoe die actie zal verlopen en of degenen die zich onder de actievoerders bevinden daadwerkelijk enkel vreedzame bedoelingen hebben. Het is derhalve niet als redelijk aan te merken dat EPZ haar eigen werknemers en de omgeving zou moeten blootstellen aan de gevaren die zich eventueel verwezenlijken indien zij het terrein niet ontruimt en alles ‘normaal’ doorgang laat vinden. Indien EPZ sommige werknemers wel en sommige werknemers niet laat doorwerken, bestaat tevens het gevaar dat zij het overzicht verliest, hetgeen in een situatie als hiervoor geschetst onwenselijk is.
2.19. EPZ is voorts bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld haar vordering nader concreet te onderbouwen, in het bijzonder door aan te geven hoeveel werknemers aanwezig waren, hoeveel werknemers niet hebben kunnen werken, waarom de werknemers van de kolencentrale niet konden werken en de lunchkosten nader te onderbouwen.
EPZ stelt dat zij de schadepost inzake de lunchkosten laat vervallen. Dit betekent dat de vordering van EPZ wordt verminderd met het bedrag als genoemd onder nummer 20 van het schade¬overzicht (€ 705,-). Voorts vordert EPZ niet langer de verleturen van de werknemers van de kolencentrale nu uit de verklaring van A blijkt dat deze werknemers wel aan het werk konden gedurende de actie. EPZ heeft vervolgens een berekening van de verleturen van de werknemers van de kerncentrale gegeven, welke berekening het volgende inhoudt. Op 18 mei 2005 waren 415 werknemers in dienst. Op een gemiddelde werkdag is 80% aanwezig, derhalve 332 personen. Gemiddeld 80 personen werken in de kolencentrale, derhalve waren 252 personen werkzaam in de kerncentrale. EPZ erkent dat de opwekking van elektriciteit kon worden voortgezet; dit betreft een bijna volautomatisch proces. Dit laat volgens EPZ echter onverlet dat de 252 werknemers niet aan het werk konden door de actie. De actie startte om 06:00 uur, toen de nachtploeg nog bezig was. Het terrein werd rond 14:00 uur weer vrijgegeven. Dit betekent dat de werknemers van de dagploeg 6,25 uur niet hebben kunnen werken. EPZ vordert dan ook vergoeding van 252 x 6,25 uur x € 42,- (gemiddeld uurloon) = € 66.150,-. EPZ stelt dat zij schade heeft geleden, zij heeft immers alle 252 werknemers moeten doorbetalen nu deze een ‘gedwongen’ vrije dag hadden. EPZ kreeg hiervoor geen productie terug en deze vrije dag was niet verdisconteerd in het loon, aldus EPZ.
Greenpeace voert aan dat EPZ ten onrechte kosten van de verleturen voor personeel vordert: verleturen leiden niet tot extra kosten en leveren dus geen schade op. Er is voorts geen sprake van schade nu alle werkzaamheden binnen de reguliere werktijd konden worden ingehaald en overwerk niet nodig was; alleen de nachtploeg zou volgens Greenpeace enig extra werk hebben verricht. Greenpeace acht het niet geloofwaardig dat 252 personen aan het werk waren in de kerncentrale; het opwekken van de elektriciteit betreft immers een bijna volautomatisch proces.
2.20. De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op hetgeen reeds hiervoor is vastgesteld (2.18.) en nu de actie van Greenpeace er voor verantwoordelijk is dat de werknemers van de kerncentrale hun werkzaamheden niet hebben kunnen uitvoeren, is Greenpeace gehouden de schade die EPZ daardoor heeft geleden te vergoeden. De rechtbank volgt Greenpeace niet in haar stelling dat EPZ geen schade heeft geleden nu de werknemers, zoals Greenpeace aanvoert, geen overwerk hoefden te verrichten. EPZ heeft immers wel het loon van de werknemers moeten doorbetalen terwijl zij hiervoor, zoals zij terecht stelt, geen tegenprestatie heeft ontvangen en dit niet kon worden verdisconteerd in het loon. De op dit punt door EPZ geleden schade dient derhalve vergoed te worden en zal dienen te worden begroot. De rechtbank acht de berekening van EPZ als weergegeven onder 2.19. en als zijnde op zich niet weersproken, redelijk en zal EPZ dan ook hierin volgen. Het bedrag van € 66.150,- is dan ook toewijsbaar.
2.21. Uit het voorstaande volgt dat de vordering van EPZ tot schadevergoeding toewijsbaar is tot een bedrag van € 139.352,51. Als zijnde onweersproken, zal de vordering inzake de wettelijke rente worden toegewezen over laatstgenoemd bedrag vanaf 14 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
2.22. Greenpeace zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van EPZ op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 84,87
- vast recht € 4.667,00
- salaris procureur € 3.552,50 (2,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 8.304,37
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verbiedt Greenpeace in de toekomst het initiatief te nemen tot acties, al dan niet in samenspraak met anderen, waarvan een beoogd onderdeel is dat het terrein van de EPZ-centrale te Borssele door actievoerders wordt betreden,
3.2. bepaalt dat Greenpeace voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het onder 3.1. bedoelde verbod, aan EPZ een dwangsom verbeurt van € 500.000,- (vijfhonderdduizend euro), tot een maximum van € 2.000.000,- (twee miljoen euro),
3.3. bepaalt dat het onder 3.1. bedoelde verbod van kracht is gedurende één jaar na betekening van dit vonnis,
3.4. veroordeelt Greenpeace tot betaling aan EPZ van een bedrag van € 139.352,51, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.5. veroordeelt Greenpeace in de proceskosten, aan de zijde van EPZ tot op heden begroot op € 8.304,37,
3.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2007.
type: mh