ECLI:NL:RBAMS:2007:BB9513

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
358458 / HA ZA 06-4010
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling voor bruidskleding op basis van getuigenverklaringen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de vervaardiging van bruidskleding. Eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. B.O. Büller, vorderde dat gedaagde, vertegenwoordigd door procureur mr. P. Katz, zou betalen voor de bruidsjurk en overige kleding. De rechtbank heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat hij niet kon bewijzen dat er een overeenkomst was gesloten met gedaagde over de betaling voor de overige bruidskleding.

De procedure begon met een tussenvonnis op 4 juli 2007, waarin eiser werd toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat gedaagde had beloofd een vriendenprijs te betalen voor de overige bruidskleding. Tijdens het getuigenverhoor op 19 september 2007 hebben twee getuigen verklaard dat eiser hen had verteld dat de bruidsjurk gratis zou worden gemaakt in ruil voor publiciteit, en dat gedaagde de overige kleding voor een vriendenprijs zou betalen. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen onvoldoende bewijs boden, omdat ze niet direct van gedaagde afkomstig waren.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet was geslaagd in het bewijs dat hij met gedaagde een overeenkomst had gesloten over de betaling voor de overige bruidskleding. De verklaring van eiser als partijgetuige kon geen bewijs in zijn voordeel opleveren, omdat deze niet werd ondersteund door andere bewijsstukken. De rechtbank heeft daarom de vordering afgewezen en eiser veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op EUR 1.256,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 358458 / HA ZA 06-4010
(CCH)
Vonnis van 5 december 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te Amsterdam,
eiser,
procureur mr. B.O. Büller,
tegen
[gedaagde],
wonende te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. P. Katz.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 juli 2007, met de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 september 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij tussenvonnis van 4 juli 2007 is [eiser] toegelaten tot het bewijs dat hij met [gedaagde] is overeengekomen dat zij voor de overige bruidskleding een vriendenprijs zou betalen.
2.2. Als getuigen hebben hierover, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, verklaard:
[get[getuige 1] (hierna: [getuige 1]):
Ik gaf [betrokkene 1] het eerste pakket met de kleding en ik heb hem toen gevraagd hoe een en ander financieel geregeld zou gaan worden. Op dat moment kwam [betrokkene 2] met het tweede pakket aan. [betrokkene 1] zei tegen mij: het wordt financieel allemaal netjes geregeld. (…)De afspraak was dat de bruidsjurk gratis gemaakt zou worden in ruil voor de publiciteit en dat [eiser] de overige kleding zou maken voor een vriendenprijs. U vraagt mij hoe ik dat weet. [eiser] is mijn partner en wij bespreken natuurlijk veel dingen. Hij heeft mij dit verteld ergens in 2005. Dat ging als volgt. Na de eerste afspraak met mevrouw [gedaagde] kwam hij naar boven en hij vertelde stralend dat hij de bruidsjurk zou gaan maken in ruil voor de publiciteit. (…)Na de tweede afspraak kwam hij weer binnen en vertelde mij dat we ook de rest van de kleding voor de familie zouden gaan maken. Mijn eerste vraag was: en wie betaalt dat? Hij zei dat [gedaagde] het zelf zou betalen en dat het tegen een vriendenprijs zou gaan. (…)U vraagt mij of ik ooit aan [eiser] heb gevraagd wat hij nou precies met [gedaagde] geregeld had en wat er was afgesproken, nu ik kennelijk [gedaagde] niet vertrouwde en inmiddels wat sceptisch was geworden. Eigenlijk niet. Hij moest immers nog de calculatie maken en de prijs van de overige bruidskleding ontwikkelt zich met de voortgang van het werk. Ik heb geen aanleiding gezien aan [eiser] te vragen hoe het zat, maar ik heb het aan hem overgelaten. (…)
[getuige 2] (hierna: [getuige 2]):
[eiser] vertelde mij ergens in 2005 dat hij de jurk gratis zou maken voor de publiciteit en dat hij de rest van de kleding voor een vriendenprijs zou maken. (…) Ik heb toen tegen hem gezegd dat hij goede afspraken moest maken en ik vroeg hem of hij een en ander ook op papier had gezet. Hij zei toen: Nee, maar dit vertrouw ik gewoon. Dat is alles wat ik weet van de afspraken tussen [eiser] en mevrouw [gedaagde]. Ik ben daar zelf nooit bij geweest dat tussen hen werd gesproken. (…) Ik hoorde meneer [betrokkene 3] zeggen dat het allemaal na het huwelijk netjes geregeld zou worden, maak je geen zorgen. U vraagt mij waar dat over ging. Ik zeg u, het zou financieel geregeld worden, want dat zei meneer [betrokkene 3]. (…) U vraagt mij of ik ook de vraag van [betrokkene 4] had gehoord. Ik zeg u, [betrokkene 4] spreekt Duits, maar ik begreep dat het ging om het financiële aspect. Ik ging er vanuit dat het ging over de vraag of de bruidskleding betaald zou worden. (..) Het moet over de kleding zijn gegaan. We brachten die immers net naar buiten en ik zou niet weten waarover het anders ging. (…)
[eiser], als partijgetuige:
Een paar dagen later was ik weer bij [gedaagde] thuis. We waren toen met z’n tweeën, net als bij de eerste afspraak. [gedaagde] vroeg mij of ik de bruidskleding voor de rest van de familie wilde maken. Ik wilde dat wel, maar ik zei tegen haar dat dat niet onder dezelfde voorwaarden kon. [gedaagde] stelde toen voor dat zij de stoffen zou betalen en dat ik de rest van de bruidskleding voor een vriendenprijs zou maken. Dat hebben we toen afgesproken. (…) We hebben daarna niet meer over de exacte bedragen voor mijn werkzaamheden gepraat. (…) U vraagt mij of ik tussentijds nog aan haar heb laten weten wat het allemaal ongeveer zou gaan kosten. Nee, we hebben het daarna niet meer over de prijs gehad. (…) U vraagt mij of het juist is dat de enige keer dat tussen ons is gesproken over de vraag of [gedaagde] voor de overige bruidskleding een vriendenprijs zou betalen is geweest in december 2005 en dat er tussen ons daarna niets meer over is gezegd. Dat klopt wel, maar vlak voor het huwelijk zie ze tegen mij: Als ik terugkom gaan we alles regelen. (…)
2.3. Op grond van de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd, oordeelt de rechtbank dat [eiser] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Op grond van artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de verklaring van partijgetuige [eiser] omtrent de door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De verklaring van [eiser] is echter geheel op zichzelf blijven staan. [getuige 1] en [getuige 2] hebben weliswaar verklaard dat zij van [eiser] zelf hebben begrepen dat [gedaagde] voor de overige bruidskleding een vriendenprijs zou betalen, maar zij hebben dit niet van [gedaagde] persoonlijk vernomen. Ook uit het enkele feit dat beide getuigen hebben verklaard dat zij de heer [betrokkene 3] hebben horen zeggen dat het ‘financieel netjes geregeld zou worden’ kan niet worden afgeleid welke afspraken [eiser] met [gedaagde] heeft gemaakt. Nu [eiser] geen ander bewijs naar voren heeft gebracht waaruit zou kunnen blijken dat hij met [gedaagde] is overeengekomen dat hij de overige bruidskleding voor een vriendenprijs zou maken, is de rechtbank van oordeel dat hij niet is geslaagd in het door hem te leveren bewijs. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.4. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 296,00
- salaris procureur 960,00 (2,5 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.256,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vordering af,
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.256,00,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2007.?