ECLI:NL:RBAMS:2007:BB7740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5203
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop en bestuursdwang in omgevingsrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2007, hebben eisers, beiden wonende te Huizen, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen. Dit besluit, dat op 5 april 2006 was genomen, hield een bouwstop in op basis van artikel 100, derde lid, van de Woningwet, en de Bouwverordening van de gemeente Huizen. De eisers stelden dat het bouwwerk, waarvoor de bouwstop was opgelegd, al voltooid was op het moment van het besluit, waardoor de bevoegdheid van de gemeente om bestuursdwang toe te passen ontbrak.

De rechtbank oordeelde dat de besluiten van 5 april 2006 onbevoegd waren genomen, omdat er op dat moment geen bouwactiviteiten meer plaatsvonden. De rechtbank stelde vast dat de gemeente niet had aangetoond dat er nog sprake was van bouw- of sloopwerkzaamheden, en dat de eisers terecht aanvoerden dat de bouwstop niet gehandhaafd kon worden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door de besluiten van 5 april 2006 te herroepen.

Daarnaast werd de gemeente Huizen veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eisers, die op € 644,- werden begroot, en het griffierecht van € 141,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging en de vereiste bevoegdheid bij het opleggen van bestuursdwang in het kader van omgevingsrecht.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/5203 GEMWT
van:
[eisers], beiden wonende te Huizen,
samen ook: eisers,
vertegenwoordigd door mr. C.N.J. Kortmann,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. H.J. Brasser.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 26 oktober 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen een besluit van verweerder van 14 september 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 18 juli 2007, alwaar namens eisers G.J. van der Lustgraaf, in zijn hoedanigheid van preventieambtenaar van de politie Gooi- en Vechtstreek, namens eisers als informant is gehoord.
2. OVERWEGINGEN
Eiser is eigenaar van de woningen [adres] tot en met [adres] te Huizen met bijbehorende percelen. Tevens is eiser eigenaar van het weiland achter het perceel [adres] en het omringende land. Eiser heeft de woning [adres] en het weiland achter deze woning verhuurd aan eiseres (zijn dochter).
Op 4 april 2006 is door een buiteninspecteur van verweerders afdeling bouw- en woningtoezicht geconstateerd dat zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning een terreinafscheiding hoger dan 1 meter werd geplaatst op het weiland gelegen achter de woning [adres] (hierna: de woning).
Bij separate primaire besluiten van 5 april 2006 heeft verweerder eiser, respectievelijk eiseres, op grond van artikel 100, derde lid, van de Woningwet, gelast om de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de terreinafscheiding onmiddellijk stil te leggen, dan wel te doen staken. Eisers hebben hiertegen bij separate bezwaarschriften van 12 april 2006 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren ongegrond verklaard en de besluiten van 5 april 2006 gehandhaafd.
In beroep hebben eisers aangevoerd dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is, nu in het bestreden besluit wordt overwogen dat eiser niet als overtreder is aan te merken, maar dat desondanks de aan hem gerichte bouwstop van 5 april 2006 wordt gehandhaafd.
Voorts zijn de besluiten van 5 april 2006 onbevoegd genomen, nu op dat moment niet meer werd gebouwd, omdat het bouwwerk reeds voltooid was. Bovendien volgt uit artikel 2, aanhef en onder e, sub 2, onder a, van het Besluit bouwvergunningsvrije- en licht-bouwvergunning-plichtige bouwwerken dat een erf- of terreinafscheiding van 2 meter hoog vergunningvrij gebouwd mag worden, mits op het desbetreffende perceel of erf een gebouw staat. Nu de terreinafscheiding is aangebracht ter afscherming van eisers landgoed ‘de Limiten’ en ter bescherming van de gebouwen op het landgoed, is daaraan voldaan, zodat geen vergunning was vereist voor de terreinafscheiding. Tenslotte ontbreekt de vereiste belangenafweging, aldus eisers. Gelet op het verwijtbaar onrechtmatig handelen door verweerder ten opzichte van eiser had verweerder, onder gegrondverklaring van eisers bezwaren, op voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, eisers kosten dienen te vergoeden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover hier van belang is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 100, derde lid van de Woningwet vindt toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van werkzaamheden indien wordt gebouwd of gesloopt in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, slechts plaats in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften.
In artikel 11.1, aanhef en onder a, van de Bouwverordening van de gemeente Huizen, is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bouw stil te leggen indien er wordt gebouwd zonder bouwvergunning.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers verklaard dat het bouwwerk op het moment van de primaire besluiten van 5 april 2006 reeds geheel was voltooid. Dit is door verweerder niet bestreden.
Gelet op de bewoordingen van artikel 100, derde lid, van de Woningwet en artikel 11.1, aanhef en onder a, van de Bouwverordening van de gemeente Huizen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van deze bevoegdheid tot stillegging slechts gebruik kan maken indien ten tijde van de besluitvorming (nog) sprake is van bouw- of sloopwerkzaamheden, dan wel, indien een gerede kans bestaat dat in de nabije toekomst sprake zal zijn van dergelijke bouw- of sloopwerkzaamheden, zonder de daartoe vereiste vergunning.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat er ten tijde van de primaire besluitvorming op 5 april 2006 geen sprake (meer) was van enige bouwactiviteit - het bouwwerk was immers reeds geheel voltooid - ontbrak voor verweerder de bevoegdheid om bestuursdwang in de vorm van het stilleggen van bouwactiviteiten toe te passen.
Gelet op de zeer korte voorbereidingstijd voor verweerder voorafgaand aan de primaire besluitvorming kan niet worden uitgesloten dat er nog enige onduidelijkheid bestond over de vraag of de bouwwerkzaamheden waren voltooid. Dat laat evenwel onverlet dat verweerder in het kader van de integrale heroverweging in bezwaar deze vraag beantwoord had kunnen en moeten krijgen. Gelet op verweerders standpunt ter zitting is de rechtbank van oordeel dat verweerder, door in bezwaar vast te houden aan de besluiten van 5 april 2007 ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan het bevoegdheidsgebrek.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte geen stand houden. Het beroep van eisers zal derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal wegens strijd met de wet, meer specifiek met artikel 100, derde lid, van de Woningwet, worden vernietigd.
Nu een nader op bezwaar te nemen besluit, gelet op voorgaande overwegingen, slechts kan inhouden dat de primaire besluiten van 5 april 2006, onder gegrondverklaring van de daartegen gerichte bezwaren, worden herroepen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,-. Voorts dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht ad € 141,- aan hen te vergoeden.
De rechtbank merkt nog op dat eiser in zijn beroepschrift artikel 7:15 van de Awb aanhaalt. Voor zover eiser daarmee heeft beoogd te betogen dat verweerder tevens dient te worden veroordeeld in vergoeding van eisers kosten in de bestuurlijke voorfase, overweegt de rechtbank dat geen concreet verzoek daartoe is gedaan. Anders dan ten aanzien van proceskosten in de beroepsfase ex artikel 8:75 van de Awb, staat het de rechtbank niet vrij ambtshalve te oordelen over dergelijke kosten ex artikel 7:15 Awb.
De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- verklaart de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 5 april 2006 gegrond en herroept deze besluiten;
- bepaalt dat de gemeente Huizen het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 141 ,- (zegge: honderd en eenenveertig euro) aan hen vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de gemeente Huizen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan op 20 september 2007 door mr. P.H.A. Knol, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier,
De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B