ECLI:NL:RBAMS:2007:BB7727

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3798, 06/3957, 07/173
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling voor plaatsing dakopbouw in Duivendrecht met minimale schaduwwerking

In deze zaak gaat het om de verlening van vrijstellingen voor het plaatsen van dakopbouwen op vier percelen in de kruidenwijk van Duivendrecht. De vergunninghouders hebben bouwvergunningen aangevraagd om hun bestaande woningen uit te breiden met een dakopbouw op de tweede etage. De eisers, bewoners van de kruidenwijk, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vrijstellingen, stellende dat deze in strijd zijn met het beleid van de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dakopbouwen slechts minimale schaduwwerking veroorzaken en dat de belangen van de vergunninghouders zwaarder wegen dan die van de eisers. De rechtbank oordeelt dat de gemeente in redelijkheid de vrijstellingen heeft kunnen verlenen en dat de bouwvergunningen terecht zijn afgegeven. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en de bestreden besluiten in stand gelaten. De uitspraak is gedaan op 10 oktober 2007.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in de zaken met de reg.nrs. AWB 06/3798 WW44
AWB 06/3957 WRO
AWB 07/173 WRO
van:
[Eisers 1], allen wonende aan [adressen] (respectievelijk nrs 39, 23, 26, 13, 28, 20, 25) te [woonplaats], eisers 1 (AWB 06/3798 WW44),
vertegenwoordigd door mr. F.H. Garretsen,
[Eisers 2], wonende aan [adres] te [woonplaats],
eisers 2 (AWB 06/3957 WRO),
[Eisers 3], allen wonende aan [adressen] (respectievelijk nrs 39, 38, 36 en 40) te [woonplaats], eisers 3 (AWB 07/173 WRO),
vertegenwoordigd door mr. F.H. Garretsen,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel,
verweerder,
vertegenwoordigd door A. Bruins.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[partij], wonende te [woonplaats],
vergunninghouder [adres],
[partij], wonende te [woonplaats],
vergunninghouder [adres],
[partij], wonende te [woonplaats],
vergunninghouder [adres],
[partij], wonende te [woonplaats],
vergunninghouder [adres].
1. PROCESVERLOOP
Bij besluiten van 23 juni 2006 (hierna ook aangeduid als: bestreden besluit 1 en 2) heeft verweerder de primaire besluiten waarbij aan vergunninghouders op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling en een bouwvergunning is verleend ten behoeve van het plaatsen van een dakopbouw op de percelen [adres 1, adres 2, adres 3 ], in stand gelaten.
De rechtbank heeft op 21 juli 2006 een beroepschrift ontvangen namens eisers 1 gericht tegen het besluit van verweerder van 23 juni 2006. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 06/3798 WW44.
De rechtbank heeft op 1 augustus 2006 een beroepschrift ontvangen namens eisers 2 gericht tegen het besluit van verweerder van 23 juni 2006. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 06/3957 WRO.
Bij besluit van 29 november 2006 (hierna ook aangeduid als: bestreden besluit 3) heeft verweerder het primaire besluit waarbij aan vergunninghouder op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling en een bouwvergunning is verleend ten behoeve van het plaatsen van een dakopbouw op het perceel [adres] in stand gelaten.
De rechtbank heeft op 11 januari 2007 een beroepschrift ontvangen namens eisers 3 gericht tegen het besluit van verweerder van 29 november 2006. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 07/173 WRO.
Het onderzoek is ter zitting van 6 september 2007 gesloten.
2. OVERWEGINGEN
Vergunninghouders hebben een bouwvergunning aangevraagd voor het vergroten van de bestaande woonhuizen door toevoeging van een dakopbouw op de tweede etage van de hiervoor genoemde percelen.
Verweerder heeft de bouwaanvragen gepubliceerd en de vrijstellingsverzoeken ter inzage gelegd en daarbij aangegeven dat zienswijzen konden worden ingediend.
De Welstandscommissie Noord-Holland heeft adviezen uitgebracht ten aanzien van de bouwplannen.
Verweerder heeft bij de bestreden besluiten, conform de adviezen van de commissie voor de bezwaarschriften, de bezwaren ongegrond verklaard en de primaire besluiten in stand gelaten.
In beroep is namens eisers, kort samengevat, aangevoerd dat de vrijstellingen in strijd met het door verweerder gevoerde beleid zijn verstrekt. Mede hierdoor zijn de besluiten onvoldoende gemotiveerd. Voorts zijn de belangen van eisers niet of onvoldoende onderzocht of slechts gedeeltelijk in de afweging betrokken.
Verweerder heeft in beroep gesteld dat er een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden, waarbij het belang van de omwonenden is afgezet tegen het belang van de aanvragers. Uit onderzoek is gebleken dat de dakopbouwen minimale schaduwwerking tot gevolg hebben. Voorts is er gelet op de afstand tussen de woningen van vergunninghouders en eisers van daadwerkelijk verlies aan uitzicht of privacy geen sprake. Daartegenover staat de vergroting van het woongenot van vergunninghouders.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag slechts en moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit, de Bouwverordening, indien het bouwwerk in strijd is met het geldende bestemmingsplan, niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of indien voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Ter plaatste geldt het bestemmingsplan “Duivendrecht-West 1967”, zoals dat is aangepast met toepassing van artikel 30 van de planvoorschriften.
Niet is in geschil dat de opbouw strijdig is met dit bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. In artikel 20 Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) zijn deze gevallen opgenomen. De in geding zijnde woninguitbreiding valt onder de werking van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Bro en verweerder is dan ook bevoegd zodanige vrijstelling te verlenen. De grief van eisers dat vrijstelling voor de dakopbouw niet met toepassing van het derde lid van artikel 19 van de WRO kan worden verleend, faalt derhalve.
Verweerder komt bij de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de rechtbank de besluitvorming van verweerder daaromtrent terughoudend dient te toetsen. De rechtbank stelt voorop dat bij toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO niet een goede ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorts hoeft geen sprake te zijn van een ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan. Dit laat echter onverlet dat het vrijstellingsbesluit deugdelijk gemotiveerd moet zijn en dat moet blijken van een afweging van de rechtstreeks daarbij betrokken belangen.
De rechtbank stelt vast dat dit geschil draait om vrijstellingen die zijn verleend ten behoeve van het plaatsen van een dakopbouw op de percelen [adres] en [adres] en de percelen [adres] en [adres]. Dat betekent dat de bezwaren die door eisers zijn aangevoerd ten aanzien van mogelijk in de toekomst door verweerder te verlenen vrijstellingen en/of een voornemen tot het herzien van het bestemmingsplan, voor de beslechting van dit geschil buiten beschouwing moeten blijven.
Dat verweerder in het verleden soortgelijke verzoeken heeft afgewezen, maar nu op grond van voortschrijdend inzicht wenst mee te werken aan vergroten van de bestaande woonhuizen door toevoeging van een dakopbouw op de tweede etage, kan, anders dan eisers menen, niet zonder meer als onzorgvuldig worden aangemerkt. Een eenmaal verwoorde visie kan immers wegens veranderende omstandigheden en gewijzigde inzichten worden bijgesteld. Deze grief wordt derhalve verworpen.
Overwegingen ten aanzien van [adres] en [adres]
De rechtbank stelt vast dat eisers woonachtig zijn op de [adres], [adres] en [adres] zijn van elkaar gescheiden door een kantoorgebouw, een parkeerplaats en openbaar groen, waaronder een vaart. Gelet op de ligging van [adres] ten opzichte van [adres] kan van schaduwwerking en of daadwerkelijk verlies aan uitzicht of privacy als gevolg van een dakopbouw op [adres] en [adres] geen sprake zijn. De grieven van eisers tegen deze vrijstellingen zijn derhalve uitsluitend gericht op de ongewenste precedentwerking die van verlening van vrijstelling zou uitgaan.
In hetgeen door eisers is aangevoerd heeft de rechtbank geen grond gevonden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid doorslaggevende betekenis heeft kunnen toekennen aan de belangen van vergunninghouder [adres] en vergunninghouder [adres]. Gelet op genoemde afstand kan niet worden geoordeeld dat verweerder aan de belangen van eisers meer gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Overwegingen ten aanzien van [adres] en [adres]
Eisers betogen dat verweerder heeft miskend dat de bouwplannen tot onaanvaardbare schaduwwerking op hun woningen leidt en hun privacy wordt aangetast. Ook vinden eisers dat het besluit om vrijstelling te verlenen op oneigenlijke gronden is genomen, omdat daarbij is teruggegrepen op een onrechtmatig verleende bouwvergunning voor [adres]. Eisers hebben verder bezwaren aangevoerd met betrekking tot de schade die zij als gevolg van de realisering van het bouwplan vrezen te zullen ondervinden als gevolg van een waardedaling van hun woningen.
De rechtbank is van oordeel, dat verweerder op basis van de Schaduwstudie opgesteld door VVK Architectuur en Stedenbouw BV van 11 juli 2005 afdoende heeft gemotiveerd dat slechts op bepaalde tijdstippen sprake is van een beperkte toename van de schaduwwerking in de tuin van (een deel van de) eisers. Deze conclusies worden door eisers niet zodanig weerlegd dat aan het standpunt van verweerder dient te worden getwijfeld. Gelet hierop, is geen sprake van een zodanige schending van de belangen van eisers dat vrijstelling niet in redelijkheid kon worden verleend.
Evenmin kan de door eisers gestelde aantasting van privacy tot het oordeel leiden dat de vrijstelling niet in redelijkheid verleend kon worden. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan voor het perceel [adres] geen zijramen bevat. Voldoende aannemelijk is dat inkijk vanaf het in dat plan voorziene dakopbouw in de woningen van eisers zeer beperkt is doordat deze met uitzondering van [adres] haaks daarop staan. Gelet op de afstand van [adres] met [adres] kan evenmin sprake zijn van een relevant verlies aan privacy als gevolg van het bouwplan. Dat eisers verlies van privacy vrezen als gevolg van eventueel nog te realiseren bouwplannen kan bij de toetsing van de onderhavige bouwvergunningen geen rol spelen.
Het in het bouwplan van [adres] voorziene balkon biedt weliswaar zicht op de percelen van eisers 3, maar gelet op de afstand tot die percelen, kan niet worden staande gehouden dat het verlies van privacy zodanig groot is dat verweerder niet in redelijkheid de vergroting van het woongenot van de aanvragers doorslaggevend heeft mogen achten.
De beroepsgrond van eisers dat verweerder bij de belangenafweging de waardedaling van hun woning niet heeft meegenomen, kan evenmin slagen, nu artikel 49 van de WRO voorziet in een (uitputtende) regeling ten aanzien van planschadevergoeding.
Wat betreft de welstand overweegt de rechtbank dat het verweerder is die oordeelt of een bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft de positieve adviezen van de welstandscommissie overgenomen. Nu niet is gebleken dat dit advies naar inhoud of wijze van totstandkoming gebrekkig is en eisers geen andersluidend deskundigenadvies hebben overgelegd, mocht verweerder dit advies aan zijn in bezwaar gehandhaafde oordeel omtrent de welstandelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan ten grondslag leggen. Dat de bouwvergunning voor de rest gerealiseerde dakopbouw van [adres] naar de mening van eisers onrechtmatig is verleend, doet niet af en aan het oordeel van de commissie dat een soortgelijk bouwplan in maat, schaal en detaillering passend is bij de massa en architectuur van de bestaande woonhuizen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstellingen te verlenen en is de rechtbank voorts van oordeel dat de bouwvergunningen terecht zijn verleend.
De beroepen zijn ongegrond. De bestreden besluiten kunnen in rechte stand houden.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 oktober 2007 door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in tegenwoordigheid van B.O. Schaafsma, griffier, en bekendgemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier,
De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: C