ECLI:NL:RBAMS:2007:BB7631

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1908
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges voor gebruiksvergunning en de redelijkheid van tarieven

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 oktober 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een horecabedrijf dat sinds 1997 actief is, en de Heffingsambtenaar van het Stadsdeel Zeeburg. Eiseres had op 30 september 2005 een aanvraag ingediend voor een gebruiksvergunning voor haar gebouw, maar kreeg te maken met leges van € 2.233,- voor de behandeling van deze aanvraag. Eiseres betwistte de hoogte van deze leges en stelde dat deze onredelijk hoog waren, vooral gezien het feit dat zij het gebouw al sinds 1997 in gebruik had en verzuimd had om eerder een vergunning aan te vragen.

De rechtbank overwoog dat de tarieven voor leges niet in strijd zijn met de wettelijke normen en dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen. De rechtbank stelde vast dat de leges zijn vastgesteld op basis van de Legesverordening Stadsdeel Zeeburg 2005, waarin de tarieven voor gebruiksvergunningen zijn opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de leges in overeenstemming zijn met de wetgeving en dat er geen bewijs was van nalatigheid van de zijde van verweerder.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de Legesverordening wel degelijk een hardheidsclausule bevatte, die in bepaalde gevallen kwijtschelding van leges mogelijk maakt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. J.P. Smit, en de zaak werd behandeld in het kader van het bestuursrecht.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/1908 GEMWT
tussen:
[Eiseres], wonende te Amsterdam,
eiseres,
en:
de Heffingsambtenaar van het Stadsdeel Zeeburg,
verweerder,
vertegenwoordigd door J.H. Muller.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 6 april 2006 een beroepschrift ontvangen, gericht tegen het besluit van verweerder van 21 februari 2006 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Het onderzoek is, na heropening, gesloten ter zitting van 6 september 2007.
2. OVERWEGINGEN
Eiseres exploiteert sinds 1997, onder de naam “[naam] Traiteurs”, een horecabedrijf in een bijeenkomstgebouw aan de [adres] te Amsterdam. Op 30 september 2005 heeft zij aan verweerder een gebruiksvergunning gevraagd om dit gebouw in gebruik te mogen hebben.
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft verweerder voor de behandeling van deze aanvraag leges geheven ten bedrage van € 2.233,-. Het tegen dit legesbesluit door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft aangevoerd aan dat zij het gebouw vanaf 1997 in gebruik heeft. Zij was destijds van mening dat zij over de benodigde vergunningen beschikte. Eiseres meent dat verweerder nalatig is geweest door haar niet (tijdig) in kennis te stellen van de noodzaak van een gebruiksvergunning. Het bedrag waarvoor zij in het bestreden besluit is aangeslagen is onredelijk hoog. Verder stelt eiseres dat zij dient te worden aangeslagen voor het bedrag dat in 1997 gold, omdat zij in dat jaar het gebouw in gebruik heeft genomen. Ten slotte voert eiseres aan dat verweerders Legesverordening onverbindend is, omdat daarin geen hardheidsclausule is opgenomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bevoegdheid van de rechtbank
Bij de eerdere behandeling van het beroep door de rechtbank op 20 juni 2007 is de vraag aan de orde geweest waar het beroep moet worden behandeld.
Ingevolge artikel 231 van de Gemeentewet geschiedt de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen als ware die belastingen rijksbelastingen en is daarop – onder meer – de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing. Met ingang van 1 januari 2005 is de eertijds in artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Awb opgenomen uitsluiting van besluiten genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen geschrapt, zodat van af die datum de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op deze besluiten van toepassing is.
Ingevolge artikel 8:7, eerste lid, Awb is bij heffingen, als die waartegen het beroep zich richt, en welke afkomstig zijn van een decentrale overheid, de rechtbank bevoegd binnen welks rechtsgebied het bestuursorgaan zijn zetel heeft. De AWR bevat geen regels die voor deze besluiten een afwijkende bevoegdheid formuleert.
De rechtbank acht zich derhalve bevoegd om van het onderhavige beroep, dat zich richt tegen een besluit van een bestuursorgaan dat gevestigd is binnen het rechtsgebied van de rechtbank Amsterdam, kennis te nemen.
Dat op grond van interne afspraken alle bij de rechtbank Amsterdam ingediende beroepen in belastingzaken plegen te worden doorgezonden naar de rechtbank Haarlem, teneinde daar te worden behandeld door die rechtbank, functionerende als rechtbank Amsterdam, zittinghoudende te Haarlem, doet aan de bevoegdheid van de rechtbank op zich niet af.
De rechtbank zal derhalve de zaak aan zich houden en afdoen.
Inhoudelijke beoordeling
Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Op de grondslag van deze bepaling heeft de raad van verweerders Stadsdeel de Legesverordening Stadsdeel Zeeburg 2005 vastgesteld (hierna: Legesverordening).
In artikel 1 van de Legesverordening is bepaald dat onder de naam “leges” rechten worden geheven ter zake van door of vanwege het stadsdeel verleende diensten, vermeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
In artikel 3, eerste lid, van de Legesverordening is bepaald dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de verordening behorende tabel en bijlage.
Onderdeel 5.10 van de tarieventabel heeft betrekking op de gebruiksvergunning. Volgens artikel 5.10.1 van de tarieventabel bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een gebruiksvergunning in geval van een maximaal toelaatbaar aantal personen tussen de 100 en 200, een leges van € 2.233,-.
Ingevolge artikel 229b, eerste lid van de Gemeentewet dienen de tarieven zodanig te worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. De wetgever heeft geen rechtstreeks verband tussen de hoogte van de leges en de omvang van de van gemeentewege in het individuele geval verrichte diensten beoogd. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, met name uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 61), uit de memorie van antwoord (Kamerstukken II 1990/91, 21 591, nr. 7, blz. 35-36) en uit de nota naar aanleiding van het eindverslag (Kamerstukken II 1990/91, 21 591, nr. 10, blz. 18), volgt ondubbelzinnig dat de wetgever heeft bedoeld dat de hiervoor genoemde toets wordt toegepast op (in de bewoordingen van de memorie van antwoord) `het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden'.
Ter zitting van 20 juni 2007 heeft verweerder toegelicht dat de leges in 2004 zijn verhoogd op grond van deskundig onderzoek, nadat was gebleken dat voordien geen sprake was van kostendekkendheid. De accountant heeft de berekeningen als juist en rechtmatig beoordeeld. Er is niet sprake van kostendekkendheid per individuele zaak maar wel voor de gehele categorie van gebruiksvergunningen.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de tarieven onredelijk hoog dan wel anderszins in strijd met de wettelijke normen zijn vastgesteld.
De omstandigheid dat eiseres het gebouw reeds in 1997 in gebruik heeft genomen en toen heeft verzuimd een gebruiksvergunning aan te vragen, betekent niet dat zij bij vergunningverlening naar aanleiding van haar aanvraag van 30 september 2005 een lager tarief behoeft te betalen. Eiseres is er zelf verantwoordelijk voor dat haar bedrijf alle vergunningen bezit die noodzakelijk zijn; van nalatigheid van de zijde van verweerder is niet gebleken.
Ten slotte bevat de Legesverordening, anders dan eiseres stelt, wel een hardheidsclausule. Artikel 8 van de Legesverordening voorziet in de mogelijkheid van kwijtschelding in geval van onvermogen.
Op grond van bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
De rechtbank zal het beroep is dan ook ongegrond verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2007 door mr. J.P. Smit, voorzitter, en mrs. C.G. Meeder en W. den Ouden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier
de voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer).
Afschrift verzonden op:
DOC: B