ECLI:NL:RBAMS:2007:BB6619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
352882
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht en tekortkomingen van vermogensbeheerder in relatie tot cliëntprofiel en beleggingsbeleid

In deze zaak staat de vraag centraal of Delta Lloyd Bank N.V. heeft gehandeld in strijd met de zorgplicht jegens eiser A, en of zij toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de vermogensbeheerovereenkomst. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De procedure begon met een dagvaarding op 24 augustus 2006, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis van 24 januari 2007 en een comparitie van partijen op 18 april 2007. De feiten van de zaak zijn als volgt: A had een beleggingsrelatie met Delta Lloyd, waarbij hij een vrij beschikbaar vermogen had van ongeveer f 340.000,-. Delta Lloyd had A geadviseerd om dit vermogen te beleggen met een offensief risicoprofiel, waarbij 70% tot 100% in aandelen zou worden belegd. A heeft echter een verlies van € 667.776,- geleden en stelt dat Delta Lloyd haar zorgplicht heeft geschonden door geen deugdelijk cliëntprofiel op te stellen en onvoldoende informatie te verstrekken over de risico's van de beleggingen. De rechtbank oordeelt dat Delta Lloyd voldoende informatie heeft ingewonnen en dat A zich bewust was van de risico's. De rechtbank concludeert dat Delta Lloyd niet tekort is geschoten in haar zorgplicht en dat de vordering van A wordt afgewezen. A wordt veroordeeld in de proceskosten van Delta Lloyd, die zijn vastgesteld op € 11.117,-.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 352882 / HA ZA 06-3242
Vonnis van 10 oktober 2007
in de zaak van
A,
wonende te,
eiser,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna A en Delta Lloyd Bank N.V. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 augustus 2006,
- de akte producties, met bewijsstukken,
- de conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- het tussenvonnis van 24 januari 2007,
- het proces-verbaal van comparitie van 18 april 2007, met de daarin genoemde stukken,
- de akte na comparitie van partijen,
- de antwoordakte na comparitie van partijen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Tussen partijen is, voor zover hier van belang, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken het volgende komen vast te staan.
2.1. Begin 1997 heeft A contact gehad met Delta Lloyd omtrent de financiering van een door A aan te kopen woonhuis. Op 25 april 1997 zijn partijen een kredietovereenkomst aangegaan, uit hoofde waarvan Delta Lloyd ten behoeve van de aankoop van de nieuwe woning een krediet ad f 1.190.000,- aan A heeft verstrekt. Voor zover hier van belang luidt de kredietovereenkomst:
“(...) Interest: Voor de eerste 5-jaarsperiode is toegezegd een tarief van 5,5% te rekenen vanaf 1 mei 1997 verminderd met 1% conform de door Delta Lloyd Levensverzekering NV toegezegde condities. Daarna naar keuze van debiteur:
- rekening courant, gebaseerd op voorschotrente + monetaire opslagen + 1,25%,
- 1 jaar vast, gebaseerd op 12 maands AIBOR + 0,75%,
- 5 jaar vast, gebaseerd op gemiddeld rendement op staatsleningen + 0,75%; (...)”
2.2. Delta Lloyd heeft A geadviseerd de door de verkoop van diens eerdere woning vrijgekomen overwaarde voor het doen van beleggingen te benutten. Op 25 april 1997 is ten behoeve van A een beleggingsrekening met het nummer 71.90.16.916 geopend. Op 4 juni 1997 heeft een bespreking tussen A en Delta Lloyd plaatsgehad. Naar aanleiding van dit gesprek heeft Delta Lloyd op 20 juni 1997 een beleggingsvoorstel gedaan. Dit voorstel luidt, voor zover hier van belang:
“(...) 1. Uitgangspunten
- Een vrij beschikbaar vermogen om te beleggen van ca f 340.000,--;
- uit de beleggingen zijn op korte termijn waarschijnlijk geen inkomsten nodig;
- u bent bereid een zeker risico te lopen;
- de beleggingshorizon is lang, ten minste vijf jaar;
- de beschikbare gelden zijn mede ter dekking van een opgenomen hypothecaire lening;
- als hoofdmunt wordt de Nederlandse gulden aangehouden;
- de beleggingen worden in privé aangehouden. Over de opbrengst van de beleggingen is inkomstenbelasting verschuldigd;
- het beleggingsbeleid zal gericht zijn op (onbelaste) vermogensgroei.
2. Beleggingsfilosofie
(...) Tevens spelen het door u te accepteren risico alsmede uw wensen en doelstellingen een belangrijke rol in de uiteindelijke verdeling van de beleggingsportefeuille.
(...)
5. Portefeuille invulling
(...)
- Individuele aandelen
Bij het beleggen in aandelen doen zich een drietal risico’s voor:
? het marktrisico
? het specifieke risico
? het valutarisico
Het beleggen in aandelen impliceert automatisch dat er een marktrisico wordt gelopen, d.w.z. het risico dat een aandelenmarkt kan stijgen en kan dalen.
Het specifieke risico is het risico dat regelrecht is toe te kennen aan het individuele aandeel. Het specifieke risico van een aandeel kan men beperken door in meer dan één aandeel te beleggen. Dit risico kan verder worden verkleind door het voor aandelenbeleggingen beschikbare bedrag zowel geografisch als over een aantal individuele posten te spreiden.(...)
Op het valutarisico zoals hiervoor vermeld zullen wij in het kader van dit voorstel niet al te diep ingaan. In de geografische verdeling van de aandelenportefeuille wordt de Nederlandse aandelenmarkt sterk overwogen. Hierdoor is het valutarisico beperkt.
(...)
6. Afsluitende opmerkingen
Zoals tijdens onze gesprekken aangehaald, zal de uiteindelijke invulling in overleg met u samengesteld worden, afhankelijk van de mate van risico die u uiteindelijk wilt lopen. (...)”
2.3. Uiteindelijk is door A f 107.961,- ingelegd en is met de beleggingen een positief resultaat bereikt.
2.4. In april 2000 heeft A de door hem in 1997 aangekochte woning voor f 3.150.000,- verkocht. A heeft met verschillende banken, waaronder Delta Lloyd, gesproken over de besteding van de overwaarde na aflossing van de lening ad f 1.190.000,-. Delta Lloyd heeft aan A te kennen gegeven dat de hypothecaire lening kon worden gecontinueerd en dat de rentelasten van 4,4% over voormelde lening gecompenseerd zouden worden door het resultaat van de te beleggen opbrengst van de verkoop van de woning. Zij heeft op 25 mei 2000 een financieel planningsvoorstel opgesteld. In dit voorstel heeft zij tot uitgangspunt genomen dat “[d]e belangrijkste doelstelling bij een financiële planning (...) het optimaliseren van uw inkomens- en vermogenssituatie, rekening houdend met uw wensen en risico-acceptatie t.a.v. het belegbaar vermogen[, is.]” Bij dit voorstel is een inventarisatie van het inkomen en het vermogen van A gevoegd.
2.5. De woning is per 16 oktober 2000 verkocht waarbij de hypothecaire dekking voor de lening is komen te vervallen.
2.6. Op 17 november 2000 heeft Delta Lloyd vervolgens een voorstel voor het beheer van het vermogen van A gedaan. Voor zover hier relevant luidt dit voorstel:
“(...) Doelstelling
Uw wens is dat het vermogen op langere termijn gemiddeld een marktconform aandelen-rendement oplevert. Uiteraard is de doelstelling outperformance van de benchmark zonder te grote risico’s te nemen die tot grote afwijkingen kunnen leiden. Derhalve zullen wij een offensief risicoprofiel hanteren, hetgeen betekent dat 70% tot 100% van uw vermogen in aandelen wordt belegd en het restant in vastrentende waarden of depositio’s.
In uw concrete situatie ga ik uit van de volgende richtlijnen:
- in eerste instantie is ca. NLG 3.000.000,- in privé beschikbaar voor belegging;
- dit vermogen zal worden aangehouden op een reeds voor u gereserveerde rekening bij Delta Lloyd NV onder nummer 71.90.16.916;
- het beleid zal primair gericht zijn op het realiseren van vermogensgroei, in principe is er geen inkomen uit het vermogen nodig, maar incidenteel moeten onttrekkingen mogelijk zijn;
- in eerste instantie zal NLG 3.000.000,- in een gespreide internationale aandelenportefeuille worden belegd;
- de beleggingshorizon is minimaal vijf jaren;
- u bent bereid het risico van tussentijdse koersfluctuaties dat bij beleggingen in met name aandelen hoort, te accepteren;
- doel van de beleggingen is het behalen van een zo goed mogelijk rendement gegeven het door u gewenste risicoprofiel;
- voor de aandelenbeleggingen zullen wij hierbij de MSCI World Index als benchmark hanteren, voor de eventuele obligatieleningen de CBS Herbeleggingsindex voor Nederlandse obligaties met looptijden van 5 tot 8 jaar;
- de beheerder is de heer B, bij afwezigheid van deze zal de heer C RBA of de heer D het vermogensbeheer waarnemen.
(...)
Sectoren: Verdeling november 2000:
Financieel 20%
Gezondheid 10%
Industrieel 10%
Consumptie/Food 22%
Technologie 26%
Telecom 8%
Energie 4%
Voor beleggingen in bepaalde sectoren en/of regio’s maken wij naast belegging in individuele aandelen soms gebruik van aandelenbeleggingsfondsen. Dit is om de spreiding te verbeteren. (...)”
2.7. Voormeld voorstel is door A voor akkoord getekend, waarna op 17 november 2000 een vermogensbeheerovereenkomst tot stand is gekomen. De artikelen 5 en 6 van deze vermogensbeheerovereenkomst luiden:
“5. Risico belegging in effecten
Cliënt verklaart hierbij uitdrukkelijk zich bewust te zijn van de risico’s die aan het beleggen in effecten en afgeleide produkten daarvan (zoals opties en futures) van de consequenties die aan het Beheer van het Vermogen zijn verbonden en deze te aanvaarden.
6. Aansprakelijkheid
Ten aanzien van alle handelingen met betrekking tot het Beheer van het Vermogen handelt de Bank voor rekening en risico van Cliënt. De Bank zal niet aansprakelijk zijn voor schade als gevolg van waardedaling, koersdaling, door Cliënt geleden verliezen, of welke andere oorzaak ook, behalve indien en voorzover komt vast te staan dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van grove nalatigheid van de Bank bij de uitvoering van deze overeenkomst.”
2.8. Bij aanvang van de vermogensbeheerrelatie beschikte A over een belegd vermogen van f 2.971.979,- (€ 1.384.625,-). Gedurende de jaren 2000 tot en met 2003 is 70% tot 100% van het vermogen van A in aandelen belegd.
2.9. Op 15 april 2002 heeft tussen A en Delta Lloyd een gesprek plaatsgevonden met het oog op het feit dat de op basis van de kredietovereenkomst verstrekte hypothecaire lening op 1 mei 2002 zou komen te vervallen. Delta Lloyd heeft bij brief van 22 april 2002 de op 15 april 2002 gemaakte afspraken aan A bevestigd. Voor zover hier relevant, luidt de inhoud van deze brief:
“(...) - De hypotheeklening waarvan de rentecondities per 1 mei 2002 vervallen zal worden omgezet in een effectenkrediet op basis van variabele rente. Momenteel heeft u circa EUR 100.000,00 liquide, terwijl de hypothecaire lening EUR 540.000,00 bedraagt. Per saldo zal de debetstand per 1 mei 2002 dus circa EUR 440.000,00 bedragen.
- U heeft toegezegd elk kwartaal EUR 3.500,00 op uw Delta Lloyd rekening te storten om een deel van de debetrente van dit effectenkrediet te betalen, het resterende deel wordt verkregen uit de couponopbrengsten van de obligaties in uw portefeuille.
- Uiteindelijk wilt u de debetstand aflossen, maar u gaf aan liever geen verlies te willen nemen op uw aandelenpositie. Dit betekent dat wij, bij stijgende aandelenkoersen, geleidelijk aandelen voor u zullen verkopen om de debetstand daarmee af te lossen. Bij onverhoopt sterk dalende koersen zullen wij uiteraard wel moeten verkopen om een eventuele overstand op te heffen. (...)”
2.10. Vervolgens heeft Delta Lloyd op 26 april 2002 bij brief onder meer het volgende aan A bericht:
“(...) Wij kunnen u (...) meedelen dat op 1 mei a.s. de met u overeengekomen rentevast periode komt te vervallen. De huidige lening zal als een effectenkrediet in rekening-courant gecontinueerd worden.
Vanaf 1 mei 2002 zal de volgende (debet)renteconditie op uw Investerings- & Beleggingsrekeningen gelden: DLB basisrente + 2,50% (thans 6% per jaar). De door u opgenomen bedragen mogen nimmer de dekkingswaarde van de bij de bank aangehouden creditsaldi en/of in bewaring gegeven effecten overschrijden. De maximaal op te nemen hoofdsom van deze lening bedraagt EUR 425.000,-- (zegge: vierhonderd vijfentwintig euro).
(...)
Wilt u zo vriendelijk zijn de bijgevoegde kopie van dit schrijven, rechtsgeldig voor akkoord ondertekend, zo spoedig mogelijk aan ons te retourneren. (...)”
2.11. A heeft de brief van 26 april 2002 niet voor akkoord getekend.
2.12. A heeft het eerste kwartaal overeenkomstig de in de brief van 22 april 2002 weergegeven afspraak € 3.500,- op de door hem aangehouden effecten-rekening gestort. Nadien hebben dergelijke stortingen, in weerwil van de gemaakte afspraken, niet meer plaatsgevonden, omdat zulks financieel niet langer mogelijk was.
2.13. Vanaf augustus 2002 is herhaaldelijk een dekkingstekort ontstaan doordat het opgenomen krediet de dekkingswaarde van de in bewaring gegeven effecten overschreed. Delta Lloyd heeft A hierover bij brieven van 15 augustus 2002, 25 september 2002, 9 oktober 2002, telkenmale bericht en hem de gelegenheid geboden de ontstane dekkingstekorten aan te zuiveren. Waar A niet tot aanzuivering is overgegaan, heeft Delta Lloyd het dekkingstekort aangezuiverd door effecten uit de portefeuille te verkopen.
2.14. A heeft vanaf het jaar 2000 tot en met het jaar 2003 op de aandelenportefeuille een verlies geleden van € 667.776,-.
2.15. A heeft Delta Lloyd bij brief van 22 mei 2003 aansprakelijk gesteld voor de geleden schade.
3. Het geschil
3.1. A vordert, samengevat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Delta Lloyd om aan A te betalen:
I een bedrag groot primair € 667.776,- vermeerderd met de door A betaalde debetrente over het effectenkrediet, subsidiair € 387.442,-, meer subsidiair € 348.697,80, nog meer subsidiair € 309.953,60, uiterst subsidiair € 180.684,-, een en ander steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2003, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
II de buitengerechtelijke incassokosten over de onder I genoemde bedragen, te berekenen overeenkomstig het incassotarief van de Nederlandse Orde van Advocaten, althans overeenkomstig Voorwerk II,
III een bedrag groot € 1.522,25 ter zake van de kosten teneinde de schade overeenkomstig artikel 6:96 lid 2 sub b BW vast te stellen,
IV de proceskosten.
3.2. Ter onderbouwing van zijn vordering voert A onder meer aan dat sprake is van een overeenkomst van opdracht en dat uit dien hoofde op grond van artikel 7:401 BW op Delta Lloyd als opdrachtnemer een zorgplicht rust. Deze zorgplicht brengt mee dat Delta Lloyd zich met betrekking tot het vermogen van A als goed huisvader diende te gedragen. Volgens A heeft Delta Lloyd de op haar rustende zorgplicht geschonden en is zij toerekenbaar tekort geschoten in de uit hoofde van de vermogensbeheerovereenkomst op haar rustende verplichtingen waar zij:
A. heeft verzuimd een correct cliëntprofiel vast te leggen en een beleggingsbeleid heeft gevoerd dat strijdig is met het cliëntenprofiel, zoals dit vastgelegd had moeten worden;
B. haar informatieplicht en waarschuwingsplicht heeft geschonden ten aanzien van de aan de beleggingen verbonden risico’s;
C. in strijd met artikel 28 lid 2, 3 en 4 NR 1999 en/of NRg 2002 ten tijde van dekkingstekorten effectentransacties heeft verricht met betrekking tot de aandelenportefeuille en/of bestaande tekorten niet tijdig heeft opgeheven;
D. in het kader van het vermogensbeheer onvoldoende spreiding over de verschillende beleggingsinstrumenten en sectoren heeft betracht;
E. in het door haar gevoerde beleggingsbeleid substantieel is afgeweken van de overeengekomen benchmark.
3.3. A stelt voorts dat hem ten onrechte de keuze is ontnomen om de hypothecaire lening van 25 april 1997 vanaf 1 mei 2002 ofwel om te zetten in effectenkrediet, ofwel voort te zetten als vaste lening met een vaste rente voor een looptijd van één of vijf jaar. Hij verbindt daaraan de consequentie dat geen effectenkrediet is overeengekomen. Naar de rechtbank begrijpt stelt A zich op het standpunt dat de reeds betaalde debetrente dientengevolge onverschuldigd is betaald.
3.4. A stelt primair dat de door hem geleden schade bestaat uit het door hem geleden verlies ad € 667.776,-, vermeerderd met de betaalde debetrente. Subsidiair dient de door hem geleden schade te worden vastgesteld op het verschil tussen het onder de benchmark behaalde resultaat en het uiteindelijk behaalde resultaat, welk verschil € 387.442,- bedraagt. Meer subsidiair, dan wel nog meer subsidiair dient dit verschil met 10%, respectievelijk 20% gecorrigeerd te worden, zodat de geleden schade € 348.697,80, respectievelijk € 309.953,60 bedraagt. Uiterst subsidiair dient de geleden schade te worden vastgesteld op € 180.684,-, zijnde de schade die geleden is doordat Delta Lloyd de overstanden niet tijdig heeft opgeheven.
3.5. Delta Lloyd voert gemotiveerd verweer. Op hetgeen zij aanvoert, wordt hierna, voor zover nodig ingegaan.
4. Beoordeling
4.1. Terecht stelt A dat in een vermogensbeheerrelatie als de onderhavige geldt dat de vermogensbeheerder de zorg van een goed huisvader dient te betrachten.
Cliëntprofiel
4.2. A verwijt Delta Lloyd in de eerste plaats dat zij in strijd met artikel 28 lid 1 NR 1999 en/of NRg 2002 geen deugdelijk cliëntprofiel heeft opgesteld. De verplichting tot het opstellen van een cliëntprofiel voert bij een vermogens-beheerrelatie als de onderhavige verder dan bij andere beleggingsrelaties. Beoordeeld moet worden of Delta Lloyd als vermogensbeheerder voldoende informatie heeft vergaard om het beheer te doen aansluiten bij de beleggingsdoelstellingen, risicobereidheid, aanwezige effectenkennis en financiële draagkracht van A. Op het moment van het aangaan van de vermogensbeheerovereenkomst, te weten op 17 november 2000, rustte op Delta Lloyd nog niet de verplichting om de door haar vergaarde informatie in een schriftelijk cliëntprofiel vast te leggen. Deze verplichting is per 1 september 2001 met een uitstel van 4 maanden ingevoerd als wijziging van artikel 28 NR 1999. Waar het cliëntprofiel in 2000 niet op schrift hoefde te worden vastgelegd, is het, anders dan A lijkt te stellen, relevant om vast te stellen dat A op of omstreeks 20 juni 1997 met Delta Lloyd een beleggingsrelatie is aangegaan en dat laatstgenoemde blijkens het overgelegde beleggingsvoorstel van 20 juni 1997 met het oog daarop de toen benodigde informatie heeft ingewonnen. Een en ander illustreert voorts dat A reeds voor het aangaan van de vermogensbeheerovereenkomst in 2000 enige beleggingservaring had opgedaan, dat hij in meer of mindere mate bekend was met de verschillende aan beleggen verbonden risico’s en dat Delta Lloyd zich heeft verdiept in de toenmalige risicobereidheid van A.
4.3. De rechtbank constateert dat Delta Lloyd zich, zoals zij terecht aanvoert, ook in het kader van de op 17 november 2000 gesloten overeenkomst in de relevante omstandigheden heeft verdiept. Zij heeft op basis van de door haar ingewonnen gegevens omtrent onder meer de financiële positie van A en omtrent diens beleggingsdoelstelling op 25 mei 2000 een uitgebreid financieel plannings-voorstel opgesteld om vervolgens mede op basis van die gegevens op 17 november 2000 een beleggingsvoorstel te doen. In dit door A ondertekende voorstel is vastgelegd dat de beleggingsdoelstelling van A is gelegen in vermogensgroei, meer bijzonder in het op langere termijn behalen van gemiddeld een marktconform aandelenrendement en het bereiken van outperformance van de benchmark zonder te grote risico’s te nemen die tot grote afwijkingen kunnen leiden. Voorts is daarin vastgelegd dat een offensief risicoprofiel zal worden gehanteerd, waarbij 70% tot 100% in aandelen zal worden belegd, dat het voor belegging beschikbaar vermogen f 3.000.000,- bedraagt en dat de beleggingshorizon minimaal 5 jaar is.
4.4. Het voorgaande overziend, is de rechtbank van oordeel dat Delta Lloyd vanaf het eerste contact met A in 1997 tot aan het aangaan van de vermogensbeheerrelatie in 2000 heeft voldaan aan de op grond van artikel 28 NR 1999 op haar rustende verplichting om informatie betreffende haar cliënt in te winnen. A stelt nog dat Delta Lloyd ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de in de loop van het jaar 2000 opgetreden wijziging in zijn omstandigheden, onder meer gelegen in het feit dat de hypothecaire lening de facto bij de verkoop van de woning op 16 oktober 2000 is omgezet in een effectenkrediet. Voor zover A hier heeft bedoeld te stellen dat deze wijziging in omstandigheden tot gevolg had dat ook zijn beleggingsdoelstelling als hiervoor geformuleerd en de door Delta Lloyd vastgestelde financiële situatie en risicobereidheid van A waren gewijzigd, heeft hij zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Zonder nadere toelichting kan niet worden aangenomen dat de omzetting van de hypothecaire lening in een effectenkrediet tot een dergelijke wijziging in het cliëntprofiel moesten leiden. Te meer niet nu A het voorstel van 17 november 2000 ondanks de gewijzigde omstandigheden voor akkoord heeft ondertekend en vervolgens op basis van dit voorstel een vermogensbeheerovereenkomst met Delta Lloyd is aangegaan. Klaarblijkelijk nam A destijds het standpunt in dat een en ander niet tot andere uitgangspunten voor de vermogensbeheerrelatie leidde.
4.5. A stelt verder dat het cliëntprofiel vanaf 2002 wel op schrift diende te worden gesteld en dat Delta Lloyd zulks ten onrechte niet heeft gedaan. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het door Delta Lloyd opgestelde financieel plan en het voorstel van 17 november 2000 samen kunnen worden aangemerkt als een voldoende schriftelijk cliëntprofiel. Ten overvloede zij opgemerkt dat ook indien aangenomen had moeten worden dat een schriftelijk cliëntprofiel ontbrak, zulks A in de onderhavige procedure niet had kunnen baten. Het niet voldoen aan de verplichting tot het opstellen van een schriftelijk cliëntprofiel kan op zichzelf genomen niet tot een verplichting tot schadevergoeding leiden. Tevens zal moeten vast komen te staan dat het opstellen van een schriftelijk cliëntprofiel tot een beter resultaat zou hebben geleid. A heeft nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit zulks kan worden afgeleid.
4.6. Nu Delta Lloyd aan de op grond van artikel 28 NR 1999 op haar rustende verplichting om informatie betreffende haar cliënt in te winnen heeft voldaan, is de vraag niet, zoals A stelt, of een beleggingsbeleid is gevoerd in strijd met het cliëntprofiel zoals dat had moeten worden opgesteld, maar of het gevoerde beleggingsbeleid aansloot bij de door Delta Lloyd ingewonnen informatie. Daarmee komt de rechtbank bij de beoordeling van de overige verwijten van A.
Informatieplicht en waarschuwingsplicht
4.7. A verwijt Delta Lloyd voorts dat zij met betrekking tot de aan de beleggingen verbonden risico’s haar informatieplicht en waarschuwingsplicht heeft geschonden. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat op grond van de zorgplicht in het algemeen, en meer bijzonder op grond van artikel 33 en bijlage 7 NR 1999 en/of NRg 2002 op Delta Lloyd de verplichting rustte om A te informeren over, en te waarschuwen voor onder meer de aan het beleggen met geleend geld, de gekozen asset allocatie en de gehanteerde sectorale spreiding verbonden risico’s. Het moet er in dit geval voor worden gehouden dat A afdoende van deze risico’s op de hoogte was. Dit eerst en vooral op grond van artikel 5 van de op 17 november 2000 gesloten vermogens-beheerovereenkomst, waarin A heeft verklaard zich bewust te zijn van de risico’s die aan het beleggen in effecten en afgeleide producten daarvan zijn verbonden en deze te aanvaarden. Voorts blijkt uit de tekst van het beleggingsvoorstel van 20 juni 1997 en uit het feit dat het voorstel van 17 november 2000 uitdrukkelijk vermeldt dat bij het vermogensbeheer een offensief risicoprofiel zou worden gehanteerd, dat A daadwerkelijk omtrent de risico’s is voorgelicht. A stelt met betrekking tot het begrip ‘offensief risicoprofiel’ nog dat de betekenis hiervan hem niet duidelijk was. Daargelaten of in het licht van het eerder genoemde artikel 5 van de vermogensbeheerovereenkomst nog enige betekenis aan deze stelling kan worden toegekend, rustte op A als belegger een eigen verantwoordelijkheid om bij onduidelijkheid omtrent de betekenis van dit begrip om toelichting te vragen. Dit heeft hij echter niet gedaan. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het verwijt van A dat hij onvoldoende over de risico’s zou zijn geïnformeerd en onvoldoende voor de risico’s zou zijn gewaarschuwd, geen doel treft.
Dekkingstekorten
4.8. Anders dan A stelt, heeft niet als uitgangspunt te gelden dat een vermogensbeheerder in beginsel exorbitant veel risico heeft genomen en in de op haar rustende zorgplicht tekort is geschoten indien een dekkingstekort is ontstaan. Indien met geleend geld wordt belegd, is de mogelijkheid van het ontstaan van dekkingstekorten inherent aan het risico dat op de beleggingen verlies wordt geleden, zodat het door A genoemde uitgangspunt tot resultaat zou hebben dat de vermogensbeheerder bij beleggingen met geleend geld steeds voor verlies op de beleggingen verantwoordelijk zou zijn. Dat kan niet worden aanvaard.
4.9. Waar op enig moment dekkingstekorten zijn ontstaan, geldt naar het oordeel van de rechtbank, dat A primair zelf verantwoordelijk was voor de aanzuivering of opheffing daarvan. Delta Lloyd heeft juist gehandeld waar zij A steeds tijdig op opgetreden dekkingstekorten heeft gewezen, hem de gelegenheid heeft geboden om tot aanzuivering over te gaan, en bij het uitblijven daarvan zelf middels liquidatie van een deel van de obligatieportefeuille of aandelenportefeuille tot opheffing van het dekkingstekort is overgegaan. A laat na zijn stelling dat zulks niet steeds binnen de in artikel 28 lid 4 NR 1999 en/of NRg 2002 genoemde vijf dagen termijn is gebeurd te onderbouwen, zodat deze stelling, nog daargelaten dat genoemd artikel hier toepassing mist, reeds daarom niet op gaat.
4.10. A stelt voorts in het kader van zijn verwijt betreffende de dekkingstekorten dat Delta Lloyd ten tijde van het bestaan van de dekkingstekorten, en derhalve op momenten waarop daartoe onvoldoende ruimte was, in strijd met artikel 28 lid 2 NR 1999 en/of NRg 2002 effectentransacties heeft verricht. Voor het bestaan van deze dekkingstekorten wijst zij op de onder 2.12 genoemde brieven van Delta Lloyd. Ten tijde van het bestaan van een dekkingstekort verrichte effectentransacties kunnen de toets der kritiek echter doorstaan indien zij er toe strekken dit dekkingstekort op te heffen. Indien A heeft bedoeld te stellen dat Delta Lloyd effectentransacties heeft verricht die niet de opheffing van het dekkingstekort tot doel hadden, heeft zij deze stelling, in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door Delta Lloyd, onvoldoende onderbouwd. Uit de door hem overgelegde lijst van transacties blijkt dat hij doelt op per 16 augustus 2002 en 8 oktober 2002 verrichte transacties. Dat ook op die data een dekkingstekort bestond heeft A echter niet onderbouwd en kan ook uit de onder 2.12 genoemde stukken niet volgen.
4.11. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de vordering van A, voor zover betrekking hebbend op de schade ten gevolge van het beweerdelijk niet tijdig opheffen van bestaande dekkingstekorten en ten gevolge van de beweerdelijk in strijd met artikel 28 lid 2 NR 1999 en/of NRg 2002 verrichte effectentransacties, afwijzen.
Asset allocatie en sectorale spreiding
4.12. A verwijt Delta Lloyd verder dat zij onvoldoende spreiding over de verschillende beleggingsinstrumenten en sectoren heeft betracht. De rechtbank stelt vast dat uit het op 17 november 2000 door Delta Lloyd gedane voorstel volgt dat een asset allocatie is overeengekomen, waarbij 70% tot 100% van het vermogen van A in aandelen zou worden belegd. Het voorstel vermeld daarnaast dat ongeveer f 3.000.000,- voor het doen van beleggingen beschikbaar is. Kennelijk is beoogd dat 70% tot 100% van dit belegbaar vermogen in aandelen zou worden belegd. Daarbij doet de wijze waarop dit bedrag is samengesteld niet ter zake. Het enkele feit dat een deel van het belegbaar vermogen, dat bij het aangaan van de vermogensbeheerovereenkomst enkel voor belegging beschikbaar was doordat de in 1997 verkregen hypothecaire lening niet hoefde te worden afgelost, vanaf 1 mei 2002 voor belegging beschikbaar bleef doordat de eerdere hypothecaire lening in een effectenkrediet werd omgezet, rechtvaardigt niet de conclusie dat de overeengekomen asset allocatie is overschreden. Door A is niet gesteld dat de omzetting van de hypothecaire lening in het effectenkrediet tot gevolg heeft gehad dat op enig moment meer dan f 3.000.000,- in aandelen is belegd. Aangenomen moet worden dat door Delta Lloyd nimmer meer dan voornoemd bedrag in aandelen is belegd en dat zij steeds overeenkomstig de overeengekomen asset allocatie heeft belegd. Feiten of omstandigheden waaruit kan volgen dat deze overeengekomen asset allocatie onjuist zou zijn, zijn gesteld noch gebleken. Het verwijt dat Delta Lloyd onvoldoende spreiding over de verschillende beleggingsinstrumenten heeft betracht treft dan ook geen doel.
4.13. Voor wat betreft de sectorale spreiding stelt A dat sprake was van een overconcentratie in de ICT sector, aan welke sector het grootste deel van de geleden verliezen zijn toe te rekenen. Indien met A wordt aangenomen dat een aantal van de door Delta Lloyd onderscheiden sectoren en fondsen tezamen moeten worden aangemerkt als de sector ICT, is door Delta Lloyd steeds 26,55% tot 34,57% van het belegbaar vermogen in de ICT sector belegd. De rechtbank stelt vast dat het voorstel van 17 november 2000 een weergave van de voorgestane sectorale spreiding is opgenomen waarbij 34% van het vermogen in de ICT sector is belegd. Het desbetreffende voorstel is door A voor akkoord getekend, zodat Delta Lloyd terecht stelt dat A met de gehanteerde sectorale spreiding bekend was en voorts aangenomen moet worden dat hij met de sterke concentratie in de ICT sector heeft ingestemd. Een dergelijke instemming doet evenwel niet af aan de verantwoordelijkheid van Delta Lloyd om bij het door haar gevoerde beheer zorg te dragen voor een deugdelijke sectorale spreiding. Anders dan A stelt, bestaat er geen kwantitatieve norm voor de beoordeling van de deugdelijkheid van de sectorale spreiding. De maatstaf voor de beoordeling of afdoende spreiding heeft plaatsgevonden, is dezelfde als die voor het handelen van de beheerder in het algemeen: het goed huisvaderschap. De rechtbank overweegt dat de langdurige negatieve koersontwikkeling in de ICT sector bij het aangaan van de vermogensbeheerovereenkomst op 17 november 2000 niet voorzienbaar was en dat het destijds gebruikelijk was om een aanzienlijk belang in de ICT sector aan te houden, aangezien daarvan algemeen bovengemiddelde resultaten werden verwacht. Onder deze omstandigheden kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat Delta Lloyd door 34% van het belegbaar vermogen in de ICT sector te beleggen niet als een goedhuisvader heeft gehandeld.
Benchmark
4.14. Met Delta Lloyd is de rechtbank van oordeel dat er geen grond is om aan te nemen dat in geval van benchmarking slechts in beperkte mate van de samenstelling en het resultaat van de gestelde benchmark mag worden afgeweken. Ook bij de beoordeling of al dan niet sprake is van een te grote afwijking van de gestelde benchmark, is de norm het goed huisvaderschap. Delta Lloyd heeft deze norm niet geschonden. Zij heeft steeds in overeenstemming met de vermogensbeheer-overeenkomst gehandeld. In de vermogensbeheerovereenkomst werd Delta Lloyd de vrije hand gelaten en werd haar de ruimte gegeven om van de benchmark af te wijken, waar het vermogensbeheer outperformance van de benchmark tot doel had zonder daarbij te grote risico’s te nemen die tot te grote afwijkingen konden leiden. A stelt dat het met de aandelenportefeuille geleden verlies ongeveer tweemaal zo groot is als het onder de benchmark geleden verlies. Anders dan A lijkt te veronderstellen, rechtvaardigt dit verschil in het behaalde resultaat op zichzelf genomen niet reeds de conclusie dat Delta Lloyd te veel van de samenstelling van de benchmark is afgeweken en in het streven naar outperformance van de benchmark te grote risico’s heeft genomen. Door A zijn overigens geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot deze conclusie zouden kunnen bijdragen, zodat niet kan worden aangenomen dat Delta Lloyd te veel van de samenstelling van de benchmark is afgeweken en daarmee te grote risico’s heeft genomen. In dit verband moet bovendien betekenis worden toegekend aan het feit dat de beleggingshorizon blijkens het voorstel van 17 november 2000 minimaal vijf jaar was, zodat er op het moment van aansprakelijkheidsstelling op 23 mei 2003 nog gelegenheid was om, al dan niet door middel van een aanpassing in het gevoerde beleggingsbeleid, met het beheerde vermogen een resultaat te behalen dat het resultaat van de benchmark meer benaderde.
Geen effectenkrediet
4.15. A stelt voorts dat geen effectenkrediet is overeengekomen. Naar de rechtbank begrijpt verbindt hij aan deze stelling onder meer de consequentie dat de over het bedrag van het effectenkrediet betaalde debetrente, ten onrechte is betaald. Voornoemde stelling is door Delta Lloyd evenwel afdoende weersproken. Uit het door haar overgelegde verslag van 22 april 2002, waarin de op 15 april 2002 met A gemaakte afspraken zijn vastgelegd, volgt dat wel degelijk is overeengekomen dat de hypothecaire lening per 1 mei 2002 zou worden omgezet in een effectenkrediet. Genoemd verslag is door A na ontvangst daarvan niet weersproken, zodat de daarin gegeven weergave van de op 15 april 2002 gemaakte afspraken voor juist moet worden gehouden. Dit geldt te meer nu A nimmer protest heeft aangetekend tegen het feit dat vervolgens daadwerkelijk een effectenkrediet is verschaft, welk effectenkrediet voor het doen van beleggingen werd aangewend, en A een begin van uitvoering heeft gegeven aan de in de brief van 22 april 2002 vastgelegde afspraak dat ter betaling van een deel van de debetrente elk kwartaal € 3.500,- zou worden gestort. De omstandigheid dat A de brief van 26 april 2002, houdende de verklaring dat de hypothecaire lening per 1 mei 2002 zou worden omgezet in een effectenkrediet, niet voor akkoord heeft getekend, doet aan het voorgaande niet af.
4.16. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat geen van de door A aangevoerde gronden diens vordering kunnen dragen.
4.17. A zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld, aan de zijde van Delta Lloyd vooralsnog begroot op:
- vast recht € 4.667,00
- salaris procureur € 6.450,00
(2,5 punt x tarief € 2.580,00)
Totaal € 11.117,00
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het gevorderde af,
5.2. veroordeelt A in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Delta Lloyd tot op heden vastgesteld op € 11.117,00,
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2007.?