ECLI:NL:RBAMS:2007:BB6469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-529140-05
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling Izaan M. voor ontvoering en afpersing van Claudia Melchers

Op 25 oktober 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen Izaan M., die werd beschuldigd van de ontvoering van Claudia Melchers op 12 september 2005. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, de vrouw heeft gegijzeld en geprobeerd heeft af te persen na haar vrijlating. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte en zijn mededaders de vrouw in haar woning hebben vastgebonden, haar een vuurwapen hebben getoond en haar hebben gedwongen om losgeld te eisen van haar familie. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de medeverdachten als bewijs gebruikt, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte een leidende rol had in de ontvoering en de daaropvolgende afpersing. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernstige impact van de gijzeling op het slachtoffer en haar familie, die lange tijd in angst hebben geleefd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, waarbij de omstandigheden van de detentie in Brazilië en de psychische gevolgen voor de verdachte zijn meegewogen. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd, maar benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/529140-05
Datum uitspraak: 25 oktober 2007
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ ’t Schouw” te Amsterdam,
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2007.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Het bewijs
De rechtbank acht ten aanzien van het onder 1 telastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 12 september 2005 tot en met 15 september 2005 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk anderen, te weten de familie en/of vrienden van die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders, die [slachtoffer] in haar huis op de [adres] op de grond gelegd en haar enkels en haar handen vastgebonden met tape en haar mond afgeplakt met tape en een muts over haar hoofd getrokken en haar een vuurwapen, athans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en de kinderen van die [slachtoffer] laten plaatsnemen in een kast en die [slachtoffer] laten stappen in een kist waarna deze kist werd afgesloten en vervolgens die [slachtoffer] in deze kist in een auto vervoerd naar vakantiepark Stroombroek, Landal Greenpark te Braamt en voorts die [slachtoffer] tegen haar wil vastgehouden in een afgesloten kamer in een vakantiehuisje van voornoemd park en die [slachtoffer] geboeid en vastgebonden aan een bed met touw en die [slachtoffer] een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en in de woning van die [slachtoffer] een brief achtergelaten waarin hij, verdachte en zijn mededaders, losgeld (300 kilo cocaïne) hebben geëist in ruil voor haar, [slachtoffer], vrijlating;
De rechtbank acht ten aanzien van het onder 2 telastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 12 september 2005 tot en met 23 oktober 2005 te Amsterdam en Rotterdam en Schiphol en elders in Nederland en in Brazilië, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geldbedragen, toebehorende aan [slachtoffer] en/of haar familie, [slachtoffer] heeft/hebben gegijzeld en voordat [slachtoffer] werd vrijgelaten op 15 september 2005 heeft/hebben gezegd dat haar, [slachtoffer], en/of haar kinderen iets zal worden aangedaan als [slachtoffer] en/of haar familie niet geldbedragen, te weten allereerst een geldbedrag van EURO 60.000 en/of EURO 50.000 en daarna een geldbedrag van EURO 5 miljoen en/of EURO 3 miljoen, over zal/zullen gaan maken en/of in contanten zal/zullen gaan overdragen en dat hij, verdachte, en/of zijn mededader vervolgens bij [slachtoffer] na haar vrijlating per email heeft/hebben aangedrongen over te gaan tot betaling en heeft/hebben verwezen naar eerdere mededelingen dat [slachtoffer] en/of haar kinderen iets zal worden aangedaan en via emailcontacten ontmoetingen heeft/hebben gearrangeerd en afgesproken, te weten op 14 oktober 2005 en 19 oktober 2005 tussen [slachtoffer] en zijn, verdachtes, mededader om voornoemd geld over te dragen en zijn, verdachtes, mededader telkens naar die ontmoetingen is gegaan teneinde geld in ontvangst te nemen;
De rechtbank acht ten aanzien van het onder 3 telastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 september 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader die [slachtoffer2] in de woning van zijn buurvrouw [slachtoffer] op het adres [adres], bedreigd met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en die [slachtoffer2] een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en die [slachtoffer2] op de grond gelegd en zijn enkels en zijn handen vastgebonden met tape en zijn mond afgeplakt met tape en een muts over zijn hoofd getrokken en de muts afgeplakt met tape en de polsen en enkels van [slachtoffer2] vastgemaakt met tie-rips aan een ijzeren tafel;
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Overwegingen ten aanzien van het onder 1 telastegelegde.
De raadsman heeft ter zitting ter zake van het onder 1 telastegelegde een verweer gevoerd dat door de rechtbank als volgt is begrepen.
In de telastelegging wordt gesteld dat verdachte en zijn mededaders [slachtoffer] van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten de familie van die [slachtoffer], te dwingen iets te doen of niet te doen.
- Het gedeelte “dwingen iets niet te doen” wordt niet gedekt door een feitelijke uitwerking, terwijl het feitelijke gedeelte voorts geen handeling beschrijft van hetgeen waartoe de familie [slachtoffer] is gedwongen.
- Het achterlaten van een brief waarin de eis is neergelegd dat de ontvoerders 300 kg cocaïne eisen is, zo begrijpt de rechtbank althans het verweer van de raadsman, geen verfeitelijking van het oogmerk “een ander te dwingen iets te doen”.
- Daarnaast merkt de raadsman op dat met ‘anderen’ niet wordt bedoeld [slachtoffer] zelf, terwijl [slachtoffer] zelf gedwongen zou worden iets te doen. Een en ander leidt er naar het oordeel van de raadsman toe dat slechts de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen kan worden (artikel 282 Wetboek van Strafrecht) en niet de gijzeling (282a Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 telastegelegde als volgt.
Ten aanzien van het onderdeel “dwingen iets niet te doen” zal de rechtbank verdachte vrijspreken nu dit niet kan worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het achterlaten in de woning van [slachtoffer] van een brief waarin losgeld (300 kg cocaine) wordt geëist een voldoende feitelijke omschrijving is van het onderdeel “een ander dwingen iets te doen” .
Uit de feiten zoals deze zijn komen vast te staan blijkt dat het aanvankelijke plan was de familie te dwingen losgeld (300 kg cocaïne) te regelen in ruil voor de vrijlating van [slachtoffer]. Dat plan is uitgevoerd door het slachtoffer mee te nemen uit haar woning, een brief achter te laten waarin losgeld (300 kg cocaïne) werd geëist en het slachtoffer in afwachting van die betaling vast te houden. De omstandigheid dat het plan gaandeweg in zoverre is veranderd dat getracht is om via de gegijzelde zelf aan geld te komen, doet er niet aan af dat het delict zoals ten laste is gelegd kan worden bewezen. De rechtbank verwerpt derhalve de verweren van de raadsman als hiervoor weergegeven.
Overwegingen ten aanzien van het onder 2 telastegelegde.
Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat voor de verweten gedraging, bestaande uit de bedreiging van [slachtoffer] en haar kinderen teneinde de genoemde geldbedragen te verkrijgen, welke plaatsvond voorafgaand aan de vrijlating, het wettig bewijs ontbreekt dat deze bedreigingen zijn geuit. Tevens kunnen de mailberichten van verdachte niet worden beschouwd als pogingen tot afpersing waarbij zou worden gedreigd om [slachtoffer] of haar kinderen iets aan te doen, omdat hierover als zodanig in de mailberichten niet wordt gesproken. Er is dan ook geen sprake van de verweten afpersing, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft bij de politie het volgende verklaard:
“ik zei dat ik het niet kon volhouden en dat ik ervoor zou zorgen dat geld betaald zou worden. (..) Hij zei dat hij ervan af wilde en we zouden het op mijn manier gaan doen. Ik zei dat we een rekening zouden openen. (..) Ik zou ervoor zorgen dat het geld op de rekening kwam en dat hij gemachtigd zou worden op de rekening. We zouden een hotmail, een e-mailadres aanmaken. Hij zei dat zij geld nodig hadden om op korte termijn hier weg te komen en door de twee grote kerels die hij weg wilde hebben. Die kerels waren er om mij bang te maken en zo zagen zij er ook uit. Hij zei dat er nu weer gesproken werd om mij te verkopen, want in het criminele circuit bestaan groepen die gegijzelden verkopen en dat die gaan onderhandelen. Dat was volgens hem nu het plan. Hij zei dat ik na een jaar nog niet terug zou zijn, 100 miljoen waard zou zijn en niet meer zou leven. Ik vroeg hem hoeveel geld hij moest hebben op korte termijn. Hij zei dat hij zestigduizend euro nodig had. (..) Ik zou dat geld dan in een tas moeten meenemen en naar een kerk gaan. Hij zei dat er een vrouw zou komen en die zou die tas meenemen. Vervolgens zei hij steeds maar dat ik mijn belofte moest houden, want je kan een muur om je heen bouwen, maar we komen achter je aan. Hij zei: “we zullen jou niet neerschieten, maar we schieten je kinderen neer. We schieten iedereen neer van wie je houd. En er is geen onderhandeling meer mogelijk. Die kleine zei dit, maar die andere zei ook dat ik nooit meer veilig zou zijn en dat ik altijd over mijn schouder moest kijken. Ik was wel bang.”(doorgenummerde bladzijde 278 en verder)
In haar verklaring bij de rechter-commissaris op 5 april 2006 heeft [slachtoffer] voorts verklaard dat de man die zij de prater noemt [verdachte] heet en dat het de prater is geweest die met haar heeft onderhandeld over de voorwaarden waaronder zij vrijgelaten kon worden. De andere twee waren volgens haar wel op de hoogte van de afspraken. Dat leidde zij af uit het feit dat de mannen benadrukten dat zij, [slachtoffer], een deal moest maken (blz 4). In diezelfde verklaring (blz 6) vertelt zij dat de stille haar heeft gestimuleerd om een deal te sluiten met de prater en dat de neger dat ook heeft gedaan. De stille heeft daaraan toegevoegd dat zij anders nooit meer rustig over straat zou kunnen lopen en altijd over haar schouder zou moeten kijken.
De verklaring van het slachtoffer wordt ondersteund door de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte1]. [medeverdachte1] heeft bij de rechter-commissaris op 2 mei 2006 verklaard dat mevrouw [slachtoffer] niet wist of zij het voor elkaar kon krijgen om aan 300 kg cocaïne te komen en dat zij naar een andere oplossing wilde zoeken. Dat had ze al met [verdachte] besproken zei ze. [medeverdachte1] heeft tegen haar gezegd dat zij moest proberen een deal te maken zodat [verdachte] haar zou laten gaan. Hij verklaart verder:
“Ik heb ook gezegd dat zij een serieuze deal moest maken. Ik zei dat omdat hij geen lieve jongen is. Ik heb tegen mevrouw [slachtoffer] gezegd dat zij een serieus voorstel moest doen aan [verdachte] omdat ik een slechte ervaring met hem heb.”
Hoewel uit de verklaring van [medeverdachte1] niet blijkt dat [medeverdachte1] tegen het slachtoffer daadwerkelijk heeft gezegd dat verdachte ‘geen lieve jongen is’ of dat hij haar gezegd heeft dat hij ‘een slechte ervaring met hem heeft’, levert deze verklaring van [medeverdachte1] wél het (steun)bewijs op voor de telastegelegde bedreigingen.
De omstandigheid dat [medeverdachte1] en [medeverdachte2] wisselende verklaringen hebben afgelegd, maakt in dit geval niet dat die verklaringen op dit punt niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verschillen met name zien op de vraag of zij al dan niet vooraf op de hoogte waren van het ontvoeringsplan en niet (zozeer) op wat in het huisje tegen het slachtoffer is gezegd.
In de e-mails na haar vrijlating zijn geen rechtstreekse bedreigingen geuit dat [slachtoffer] en/of haar kinderen iets zou worden aangedaan als er niet met geld over de brug zou worden gekomen. Dit laat echter onverlet dat verdachte [slachtoffer] in deze e-mails (onder meer doorgenummerde bladzijde 861) heeft herinnerd aan de afspraak die zij eerder hadden gemaakt. Ook dit levert bedreiging op als in de telastelegging omschreven.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde bedreigingen wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat het openen van het e-mail account louter heeft plaatsgevonden om te trachten verdachte te laten aanhouden, waarbij al duidelijk was dat nimmer een geldbedrag zou worden betaald. De raadsman heeft geconcludeerd dat sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit verweer. In de eerste plaats geldt dat het door verdachte gekozen middel om af te persen, te weten de dreiging met geweld, een deugdelijk middel is. Verder geldt dat, anders dan de raadsman kennelijk meent, het object, het slachtoffer [slachtoffer], in dit geval eveneens vatbaar is gebleken. Het slachtoffer heeft eerst onder dreiging meegewerkt aan het maken van een afspraak met verdachte om haar vrijlating te bewerkstelligen en zij heeft na haar vrijlating bij de politie uit angst niet direct de waarheid durven vertellen. Hieruit volgt dat het gekozen middel bij het slachtoffer effect heeft gehad, namelijk dat zij wel degelijk heeft nagedacht over de vraag of zij haar afspraken met verdachte zou gaan nakomen Reeds hierom is sprake is van een poging afpersing. De omstandigheid dat [slachtoffer] korte tijd later niet langer van plan was daadwerkelijk geld aan verdachte te verstrekken, kan aan het voorgaande niet meer afdoen.
De rechtbank acht voorts met betrekking tot het onder 2 telastegelegde feit bewezen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd met [medeverdachte3].
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het op 2 oktober 2007 opgemaakte rapport van Prof. dr. J.J. Baneke betreffende verdachte. De deskundige heeft geconcludeerd dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, en 3 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Mevrouw [slachtoffer] is slachtoffer geworden van een zeer ernstig strafbaar feit. Zij is vanuit haar eigen woning ontvoerd waarbij zij is vastgebonden, haar mond is afgeplakt met tape en waarbij haar een muts over haar hoofd is getrokken. Ook is daarbij een vuurwapen getoond. Het slachtoffer moest in een kist stappen die vervolgens werd afgesloten en even later werd zij daarin vervoerd naar een huisje op een vakantiepark waar zij tegen haar wil is vastgehouden. Haar kinderen waren op het moment van de ontvoering in huis en zijn er getuige van geweest dat zij werd vastgebonden en uit haar huis werd gehaald. In het huis waar het slachtoffer is vastgehouden is zij geboeid en vastgebonden aan een bed en werd zij voortdurend bewaakt. In de kamer bevond zich ook een vuurwapen. Het slachtoffer is bedreigd. Haar of haar kinderen zou iets worden aangedaan als er niet veel geld zou worden betaald. Na de vrijlating werd ook om dat geld gevraagd, waarbij verdachte haar heeft herinnerd aan de gemaakte afspraken, en zijn afspraken gemaakt om deze betalingen te verrichten.
De buurman van mevrouw [slachtoffer], de heer [slachtoffer2], is slachtoffer geworden van vrijheidsberoving. Hij is vastgebonden en geboeid, zijn mond is afgeplakt met tape en is er een muts over zijn hoofd getrokken. Ook is er een vuurwapen getoond. Een mededader is opnieuw de woning binnengegaan om het slachtoffer nog eens extra goed vast te binden aan een ijzeren tafel waarna het slachtoffer in de woning is achtergelaten. Gelukkig heeft hij zich kort nadien zelf kunnen losmaken met hulp van één van de kinderen.
Hiermee is verder leed voorkomen.
De gijzeling is voor mevrouw [slachtoffer], haar familie en vrienden een uitermate beangstigende en bedreigende ervaring geweest. Zij is zeer bang geweest dat haar kinderen en buurman [slachtoffer2] om het leven waren gebracht en zij heeft zelf ook doodsangsten uitgestaan. Pas na anderhalve dag heeft zij uit de berichtgeving in de krant die zij onder ogen kreeg kunnen opmaken dat haar kinderen en [slachtoffer2] nog in leven waren. Het slachtoffer heeft de gijzeling ook als zeer vernederend ervaren. Voor de jonge kinderen van het slachtoffer kan het traumatisch zijn geweest om te zien dat hun moeder werd vastgebonden en weggehaald uit hun huis. De familie van het slachtoffer heeft lange tijd in grote onzekerheid verkeerd over haar lot. Ook na haar vrijlating is de situatie voor het slachtoffer en haar familie zeer beangstigend geweest. Door de eis om geld en de herinnering aan eerdere afspraken was er gedurende deze periode nog steeds geen sprake van daadwerkelijke bewegingsvrijheid en veiligheid en leefde men in angst. De gijzeling en de bedreigingen hebben het leven van het slachtoffer en haar familie voorgoed veranderd. Zij denken in het leven voor en na de ontvoering. In bepaalde situaties voelt het slachtoffer zich nog steeds onveilig.
Ook de heer [slachtoffer2] heeft de ontvoering als zeer beangstigend en bedreigend ervaren. Hij is lange tijd van slag geweest en zijn basale gevoel van veiligheid is verdwenen. In zijn dagelijks werk is hij nog steeds bang dat hij nog eens in een dergelijke bedreigende gewelddadige situatie terecht zal komen.
Door het plegen van de feiten is er op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers in de eerste plaats, maar ook van hun familie. De vrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van personen is een groot goed. Als gevolg van misdrijven als de onderhavige zullen bij veel mensen gevoelens van onveiligheid sterker worden.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen feiten noodzaken tot het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur, vanwege het leed dat verdachte heeft toegebracht aan de slachtoffers, hun familie en vrienden en daarnaast vanwege de ernstige schade die door zijn daden aan de rechtsorde is toegebracht.
De rechtbank acht de mogelijkheid niet uitgesloten dat verdachte zich voordat hij het huis van het slachtoffer inging niet heeft gerealiseerd dat hij geconfronteerd kon worden met de kinderen van het slachtoffer. De rechtbank rekent hem echter aan dat hij, op het moment dat de kinderen op de trap verschenen, de ontvoering niet heeft afgebroken, maar onverkort zijn plannen heeft doorgezet en het slachtoffer uit haar huis heeft meegenomen. Ook in de uren daarna is verdachte niet tot inkeer gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een leidinggevende rol gehad bij de uitvoering van de ontvoering. Toen bleek dat zijn neef [medeverdachte4], die met het uitgewerkte plan voor de ontvoering was gekomen en beschikte over de benodigde informatie, de financiering daarvan niet rond kon krijgen, heeft verdachte het voortouw genomen. Hij heeft op eigen initiatief mededaders [medeverdachte1] en [medeverdachte2] bij de ontvoering betrokken. Hij heeft uit eigen en/of door hem geleende middelen tickets gekocht voor hemzelf en deze [medeverdachte2] en [medeverdachte1]. Verder heeft hij diverse voor de ontvoering benodigde zaken geregeld, zoals de reservering en betaling van het vakantiehuisje, de auto’s, vermommingen, plastic, tape, etcetera. Hij heeft met [medeverdachte2] en met name [medeverdachte1] de verdere gang van zaken vooraf tot op detail-niveau voorbereid. Verdachte heeft daarbij geheel zonder bemoeienis van zijn neef geopereerd. Hij heeft op diverse momenten heel bewust de keuze gemaakt door te gaan met de ontvoering en de afpersing, ondanks dat het plan niet zo liep als door hem met zijn neef besproken. Dat geldt niet alleen voor het moment waarop hij, zoals hierboven is geschetst, werd geconfronteerd met de plotselinge aanwezigheid van de kinderen, die voor hem geen aanleiding waren de ontvoering te staken, maar ook voor het moment waarop bleek dat hij geen contact kreeg met zijn neef. Ook toen heeft hij niet ervoor gekozen de ontvoering te staken, maar is hij op eigen houtje doorgegaan. Hij heeft besloten het plan in die zin te veranderen dat het slachtoffer zou worden vrijgelaten met de afspraak dat zij hem geldbedragen zou verstrekken. Ook na de vrijlating is verdachte in Brazilië zonder enige betrokkenheid van zijn neef doorgegaan met het trachten het slachtoffer af te persen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij openheid van zaken heeft gegeven en spijt en berouw heeft getoond.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte de mededaders [medeverdachte1] en [medeverdachte2] heeft gedwongen mee te doen aan de ontvoering. Wel is sprake geweest van een afhankelijkheidsrelatie van de mededaders ten opzichte van verdachte. Dit bepaalt naar het oordeel van de rechtbank mede de strafmaat.
detentieomstandigheden
Verdachte heeft anderhalf jaar in Brazilië in uitleveringsdetentie verbleven. Dit ondanks vele inspanningen van het Openbaar Ministerie om verdachte in Nederland te krijgen. De lange duur is onder meer te wijten aan de traagheid van de Braziliaanse autoriteiten bij de afwikkeling van het verzoek. Ook de proceshouding van verdachte heeft de gang van zaken niet bespoedigd. Hij heeft zich blijkens de diverse gevoerde verweren, aanvankelijk verzet tegen uitlevering aan Nederland. Gelet op de verklaring van verdachte over de dubieuze houding van zijn Braziliaanse raadsman is verdachte zich mogelijk niet bewust is geweest van de gevolgen van zijn opstelling. Deze gevolgen komen echter voor risico van de verdachte. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met zijn vertrek naar Brazilië het risico heeft genomen dat hij daar in detentie zou worden genomen en hij, nu hij in Brazilië woont en het land kent, op de hoogte moet zijn van de slechte detentie-omstandigheden. De rechtbank onderschrijft dit standpunt.
Duidelijk en niet weersproken zijn de slechte detentieomstandigheden waarin de verdachte in detentie in Brazilië heeft verbleven. Hij heeft daar zeer vernederende en schokkende ervaringen moeten meemaken, zoals het ongewild getuige zijn bij vele dodelijke verwurgingen van celgenoten. Daarnaast heeft hij blootgestaan aan allerlei ziektes. Verdachte heeft daar psychische problemen aan over gehouden en het is duidelijk dat hij verdere hulp nodig heeft.
De voorgaande belangen en omstandigheden afwegend zal de rechtbank in dit specifieke geval een lichte correctie op de strafmaat in het voordeel van verdachte toepassen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 282, 282a en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van gijzeling;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis en in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. van der Veen, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en J.H.T Zimmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2007.
De griffier en oudste rechter zijn buiten staat
dit vonnis te tekenen