ECLI:NL:RBAMS:2007:BB5734

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-420863-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 26 mei 2007 in Amsterdam opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer door deze tegen het gezicht te stompen. Dit leidde tot schedelbasisfracturen, een neusfractuur en lucht- en bloedingen in het hoofd. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte openlijk in vereniging geweld had gepleegd tegen het slachtoffer en diens vriend. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de suggestie dat de geweldpleging het gevolg was van discriminatie op basis van seksuele geaardheid, ondanks het gebruik van kwetsende termen door de verdachte en zijn medeverdachte.

De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten en dat de zaak media-aandacht had gekregen vanwege de vermeende discriminatoire achtergrond van het geweld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf van vijf maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 6.089,22, alsook in de kosten die de benadeelde partij had gemaakt. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

De rechtbank concludeerde dat de bewezen feiten strafbaar waren en dat de verdachte strafbaar was. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar gemaakt op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/420863-07
Datum uitspraak: 16 oktober 2007
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvend op het [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 oktober 2007.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
3.1.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1. primair is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Hiertoe acht de rechtbank het navolgende redengevend.
Blijkens de verklaring van de verdachte heeft hij het slachtoffer eenmaal een stomp in het gezicht gegeven. Niet kan echter worden bewezenverklaard dat verdachte het slachtoffer in
het gezicht gestompt heeft met het opzet om hem te doden. Dat verdachte de intentie zou
hebben gehad om het slachtoffer te doden vindt geen ondersteuning in de verklaringen van verdachte zelf, zijn medeverdachte [medeverdachte], het slachtoffer en de getuigen. Evenmin acht de rechtbank bewezenverklaard dat verdachte door [slachtoffer] eenmaal in zijn gezicht te stompen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daarbij zou komen te overlijden.
3.2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair
op 26 mei 2007 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, schedelbasisfracturen en een neusfractuur en lucht en bloedingen in het hoofd, heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk tegen het gezicht te stompen;
2. primair
op 26 mei 2007 te Amsterdam met een ander op de openbare weg, Vijzelstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slac[slachtoffer] en [slachtof[slachtoffer2], welk geweld bestond uit
- het stompen tegen het gezicht van die [slachtoffer]
waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] tegen het gezicht heeft gestompt en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel, schedelbasisfracturen en een neusfractuur en lucht en bloedingen in het hoofd, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair bewezenverklaarde overweegt de rechtbank als volgt:
Blijkens de verklaring van de verdachte heeft hij het slachtoffer eenmaal een stomp in het gezicht gegeven. Dit wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige1].
Weliswaar hebben de getuige [slachtoffer2] en verbalisant [verbal[verbalisant] verklaard dat zij medeverdachte [medeverdachte] met het slachtoffer hebben zien vechten, maar naar het oordeel van de rechtbank doen deze verklaringen niet af aan de verklaringen van [verdachte] en [getuige1]. Getuige [slachtoffer2] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie immers verklaard dat het mogelijk is dat hij verdachte en [medeverdachte] door elkaar heeft gehaald omdat de gebeurtenissen snel plaatsvonden en hij bovendien erg geschrokken was van het feit dat [slachtoffer] bewusteloos was, terwijl verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat zij een aantal vechtende mannen zag, maar hen even uit het oog is verloren omdat zij om een paal heen moest rijden, waarna zij het slachtoffer [slachtoffer] zag vallen toen ze de mannen weer in het oog kreeg. Daarnaast zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden naar voren gekomen die twijfels doen ontstaan inzake het waarheidsgehalte van de verklaring van verdachte dat hij degene is die de stomp in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegeven. Bovendien wordt van belang geacht dat verdachte er geen enkel belang bij heeft om in strijd met de waarheid te verklaren dat hij degene is die [slachtoffer] een stomp heeft gegeven. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] één stomp in het gezicht heeft gegeven.
De raadsman van verdachte heeft verklaard dat er geen sprake is geweest van opzet dan wel
voorwaardelijk opzet om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Betoogd is dat het zwaar lichamelijk letsel met name het gevolg is van de val van [slachtoffer] en niet van de daaraan voorafgaande stomp in het gezicht. Hieromtrent overweegt de rechtbank dat uit de verklaringen van [slachtoffer] en van de getuigen blijkt dat [slachtoffer] na de stomp in zijn gezicht meteen achterover viel. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] na de stomp in zijn gezicht direct buiten bewustzijn was. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] derhalve ten gevolge van de stomp direct het bewustzijn heeft verloren en daarom hard op de grond is gevallen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte door met dusdanig veel kracht in het gezicht van [slachtoffer] te stompen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opliep.
Ten aanzien van het onder 2. primair bewezenverklaarde overweegt de rechtbank als volgt:
Blijkens de gedingstukken kwamen verdachte en [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer] en [slachtoffer2] op de Vijzelstraat tegen en ontspon er zich een normaal gesprek tussen hen vieren. Het gesprek mondde echter uit in een woordenwisseling waarna verdachte het slachtoffer een stomp in het gezicht heeft gegeven nadat [slachtoffer] en [medeverdachte] in onmin raakten en [medeverdachte] direct hierna in een worsteling met [slachtoffer2] verwikkeld raakte. Gelet hierop is er sprake van een bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte].
De rechtbank overweegt voorts dat de suggestie dat de geweldpleging het gevolg zou zijn geweest van discriminatie vanwege de seksuele geaardheid van het slachtoffer en zijn vrienden, onvoldoende door feiten wordt gestaafd. Weliswaar hebben verdachte en [medeverdachte] de woorden “fag” en “gay” gebezigd en acht de rechtbank het voorstelbaar dat deze woorden slecht vielen bij het slachtoffer en zijn vrienden, dit laat echter onverlet dat er onvoldoende is gebleken dat deze woorden met een andere intentie zijn geuit dan verdachte en [medeverdachte] steeds hebben aangegeven. Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben immers consistent verklaard dat zij deze woorden niet hebben gebruikt om het slachtoffer en zijn vrienden uit te dagen of te beledigen, maar enkel om uiting aan hun verbazing te geven dat [slachtoffer2] een zogenaamde “dog-tag” droeg terwijl hij geen militair was. Verdachte en [medeverdachte] vonden dit raar. De rechtbank acht hierbij eveneens van belang dat er geen gronden aanwezig zijn om te twijfelen aan de verklaring van verdachte en [medeverdachte] dat zij niet eens wisten dat het slachtoffer en zijn vrienden homoseksueel waren, totdat zij dit na het voorval van de politie hoorden.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 1. subsidiair overweegt de rechtbank als volgt:
Verdachte heeft zich beroepen op noodweer. [slachtoffer] zou dreigend gedrag hebben vertoond ten opzichte van [medeverdachte]. Op het moment dat [slachtoffer] [medeverdachte] wilde slaan heeft verdachte ter bescherming van [medeverdachte] [slachtoffer] geslagen.
De rechtbank overweegt dat niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] zich dreigend in de richting van [medeverdachte] opstelde en dat [slachtoffer] [medeverdachte] wilde slaan. Noch [medeverdachte] noch de getuigen hebben een slaande beweging van [slachtoffer] in de richting van [medeverdachte] waargenomen. Derhalve was er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die de handeling van verdachte rechtvaardigt. Daarnaast is niet gebleken dat het voor verdachte en [medeverdachte] onmogelijk was, dan wel dat het hen onmogelijk werd gemaakt om weg te gaan toen de situatie naar hun mening dreigend werd.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1. subsidiair en 2. primair bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het voorschot op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel wordt toegewezen en dat een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De mishandeling heeft ernstige gevolgen voor het slachtoffer gehad. Zo heeft hij een periode in het ziekenhuis gelegen, heeft hij lang niet kunnen werken, niet kunnen autorijden en blijkt na onderzoek door een keel-, neus- en oorarts dat het voor 90 % zeker is dat zijn reukvermogen blijvend is aangetast. Voorts veroorzaken dergelijke strafbare feiten maatschappelijke onrust en dragen zij bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Met name bij het slachtoffer en de getuigen van het geweld kunnen lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid blijven bestaan.
Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank in haar oordeel meegewogen dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van enig strafbaar feit is veroordeeld, alsmede dat deze zaak aandacht in de media heeft gehad vanwege de vermeende discriminatoire achtergrond van het geweld.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft - als voorschot op de vergoeding van materiële en immateriële schade - een bedrag van € 6.839,22 gevorderd. De rechtbank verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich ten aanzien van de materiële en immateriële schade voor een deel van zijn vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [slac[slachtoffer], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 6.089,22 (zesduizend negenentachtig euro en tweeëntwintig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slac[slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijns gegrond op de artikelen 36f, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 1. primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. subsidiair en 2. primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair bewezenverklaarde:
Zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2. primair bewezenverklaarde:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar
lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slac[slachtoffer], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 6.089,22 (zesduizend negenentachtig euro en tweeëntwintig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan [slac[slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slac[slachtoffer], te betalen de som van € 6.089,22 (zesduizend negenentachtig euro en tweeëntwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 (zestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. J. Edgar en J.T.H. Zimmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2007.