Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 06/1783 WAV
[Eiser] (h.o.d.n. [bedrijfsnaam]), eiser,
gemachtigde: A. El Kadi,
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voorheen de staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid,
gevestigd te ‘s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Eekhout, ambtenaar op verweerders ministerie.
1. Bij besluit van 14 november 2005 heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 4000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Hiertegen heeft eiser op 25 november 2005 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 3 maart 2006, met kenmerk AI/JZ/2006/17833, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft op 30 maart 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 3 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit).
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2007. Eiser en zijn gemachtigde zijn aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat eiser een persoon van Marokkaanse nationaliteit zonder tewerkstellingsvergunning (twv) in Nederland arbeid heeft laten verrichten, terwijl deze persoon vreemdeling is in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 en voor het verrichten van arbeid een twv was vereist.
Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen of in te trekken.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, omdat geen sprake was van overtreding van de Wav. De vreemdeling, de broer van eiser, werkte niet bij eiser. Hij was slechts op bezoek.
De rechtbank overweegt als volgt.
3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
4. Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt als beboetbaar feit aangemerkt het niet naleven van - voor zover hier van belang - artikel 2 van de WAV.
5. Ingevolge artikel 19a van de Wav wordt aan degene op wie een verplichting rust voortvloeiende uit de Wav een boete opgelegd als het niet naleven van die verplichting is aangeduid als een beboetbaar feit.
6. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Wav - voor zover hier van belang - is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,--. Ingevolge het derde lid van dit artikel stelt de Minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
7. In de Beleidsregels boeteoplegging Wav (hierna: de beleidsregels), gepubliceerd in de Staatscourant nr. 249 van 24 december 2004, is bepaald dat bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt wordt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de “Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav” (hierna: de tarieflijst), die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd. In de tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,--. Op grond van beleidsregel 2 wordt een correctiefactor van 0,5 gebruikt ten opzichte van het boetenormbedrag als er sprake is van een werkgever die een natuurlijk persoon is.
8. Niet is in geschil dat eiser ten tijde van de controle in het kader van de Wav niet in het bezit was van een twv ten behoeve van de aldaar aangetroffen vreemdeling.
9. De Wav gaat uit van een ruim werkgeversbegrip. Blijkens de Memorie van Toelichting bij de artikelen 1 en 2 van de Wav (TK 1993-1994, 23 574, nr. 3, p. 13) is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagverhouding is daarbij niet relevant, aldus de Memorie van Antwoord (TK 1993-1994, 23 574, nr. 5, p. 2). Evenmin is van belang of de arbeid tegen beloning plaatsvindt, nu de Wav geen onderscheid maakt tussen betaalde en onbetaalde arbeid.
10. De vreemdeling heeft blijkens het Inlichtingen- en verhoorformulier van 26 juni 2005 aangegeven dat hij om 8:00 uur in de winkel komt en er de hele dag blijft. Tijdens de afwezigheid van eiser vertelt hij klanten dat ze even moeten wachten. Voorts blijkt uit het op ambtseed, respectievelijk op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport dat door de inspecteurs tijdens het controlebezoek is vastgesteld dat de vreemdeling vuile kleding droeg en dat zijn handen naar vis roken, hetgeen aannemelijk zou maken dat de vreemdeling arbeid verrichtte.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser terecht aangemerkt als werkgever ex artikel 1, aanhef en onder b, van de Wav. Doordat de vreemdeling op eisers winkel paste en klanten te woord stond, kon de winkel ook tijdens eisers afwezigheid in bedrijf blijven. Het optreden van de vreemdeling kwam, gelet hierop, ten goede aan de bedrijfsvoering van eiser. Dat de vreemdeling op bezoek zou zijn bij zijn broer en niet het oogmerk had om arbeid te verrichten doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft aan eiser, gelet hierop, in redelijkheid een boete kunnen opleggen wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
12. Nu geen andere beroepsgronden zijn aangevoerd, dient het beroep, op grond van het vorenoverwogene, ongegrond te worden verklaard.
13. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2007 door mr. P.H.A. Knol, voorzitter,
in tegenwoordigheid van M.E. Sjouke, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt zes weken.