ECLI:NL:RBAMS:2007:BB4135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3110, 07/3174
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering wegens niet-nakoming arbeidsverplichting en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekster, die een uitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Verzoekster had niet voldaan aan haar arbeidsverplichtingen, wat leidde tot de beëindiging van haar bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de uitkering op onjuiste gronden was gebaseerd. De rechtbank stelde vast dat verzoekster meerdere keren was uitgenodigd voor gesprekken over haar arbeidsinschakeling, maar niet was verschenen. Verweerder had haar een actieve sollicitatieplicht opgelegd, maar verzoekster had aangegeven niet te willen meewerken aan het re-integratietraject. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om de bijstandsuitkering te beëindigen op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB, omdat de sanctie die daarop volgde niet correct was toegepast. De rechter heeft de zaak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van verzoekster. Tevens heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen, waarbij verweerder werd verplicht om met terugwerkende kracht voorschotten aan verzoekster te verstrekken, aangezien zij reeds twee maanden zonder bijstandsuitkering zat. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van verzoekster toegewezen en bepaald dat het griffierecht door verweerder vergoed moest worden.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 07/3110 en 07/3174 WWB
van:
[Verzoekster], wonende te Amsterdam,
verzoekster,
vertegenwoordigd door mr. D. v.d. Wal,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. D. Ahmed.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 3 augustus 2007 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangende bezwaar is gelijkgesteld met een verzoek dat is gedaan samenhangende met het beroepschrift van verzoekers van 7 augustus 2007, gericht tegen het besluit van verweerder van 28 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 30 augustus 2007.
2. OVERWEGINGEN
Verzoekster ontvangt een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft verweerder haar een actieve sollicitatieplicht opgelegd onder verwijzing naar artikel 9, eerste lid, van de WWB.
Verweerder heeft verzoekster uitgenodigd voor een gesprek op 15 mei 2007 over haar arbeidsinschakeling. Verzoekster heeft toen schriftelijk te kennen gegeven niet te kunnen komen, waarop verweerder haar heeft uitgenodigd voor een gesprek op 23 mei 2007. Ook dat gesprek heeft verzoekster afgezegd. Voorts zou zij te kennen gegeven dat zij geen reïntegratie-traject wenste te volgen. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan het recht op bijstand opgeschort en haar opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 6 juni 2007. Ook toen heeft verzoekster te kennen gegeven dat zij niet wenste te komen. Verweerder heeft daarop de bijstandsuitkering beëindigd per 15 mei 2007 omdat verzoekster niet zou hebben voldaan aan haar plicht tot meewerken als bedoeld in artikel 17 van de WWB. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en het primaire besluit herzien in die zin dat de bijstandsuitkering werd beëindigd per 23 mei 2007. Verweerder heeft in zijn bestreden besluit onder meer verwezen naar artikel 54, vierde lid, van de WWB.
Verzoekster heeft gesteld dat haar niet verweten kan worden dat zij niet op de afspraken is verschenen omdat zij daartoe een gegronde reden had. Bij wijze van voorlopige voorziening heeft zij gevraagd het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat zij weer een uitkering ontvangt nu zij reeds twee maanden zonder inkomen zit.
De voorzieningenrechter (hierna ook de rechter) overweegt voorts als volgt.
De rechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in de hoofdzaak geen nader onderzoek vergen. Nu partijen in de uitnodiging voor de zitting zijn gewezen op de mogelijkheid dat gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bestaat er geen beletsel voor toepassing van dat artikel en zal de rechter tevens uitspraak doen in de hoofdzaak.
De rechter stelt vast dat verweerder de artikelen 54, eerste en vierde lid van de WWB aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De rechter ziet zich – ambtshalve –voor de vraag gesteld of verweerder bevoegd was om de bijstandsuitkering te beëindigen op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB.
De rechter overweegt hieromtrent onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 januari 2007, LJN-nummer: AZ8403, dat aan de zinsnede “anderszins (...) medewerking verlenen” in artikel 54, eerste lid, van de WWB geen verderstrekkende betekenis toekomt dan aan de in artikel 17, tweede lid, van de WWB neergelegde medewerkingsplicht. Deze verplichting dient op haar beurt in samenhang met de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de WWB te worden gelezen. Uit deze jurisprudentie volgt dat bij het onvoldoende nakomen van een arbeidsverplichting op grond van artikel 9 van de WWB een sanctie op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB is aangewezen. Het staat verweerder niet vrij om, ingeval een dergelijk onder artikel 9, van de WWB, vallende verplichting wordt geschonden, te kiezen om hetzij van de bevoegdheid van artikel 54, vierde lid, van de WWB gebruik te maken hetzij een afstemming ingevolge artikel 18 van de WWB toe te passen.
De rechter is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake was van het niet nakomen van een arbeidsverplichting op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB.
De rechter neemt daarbij in aanmerking dat verweerder aan verzoekster bij besluit van 3 oktober 2006 een actieve sollicitatieplicht opgelegd. Verzoekster heeft verschillende malen aangegeven niet aan de sollicitatieplicht te willen voldoen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder verzoekster drie maal uitgenodigd op zijn kantoor. Deze gesprekken hadden tot doel te bespreken waarom verzoekster niet aan haar verplichtingen in het kader van de arbeidsreïntegratie heeft voldaan. Verzoekster is drie maal niet verschenen op kantoor bij verweerder. Anders dan verzoekster meent is, naar het oordeel van de rechter, voor haar gedrag geen verschoonbare reden aan te voeren nu verweerder haar de mogelijkheid heeft geboden op een ander tijdstip te komen, zodat verzoekster haar afspraak in het ziekenhuis kon nakomen. Ook heeft verweerder na de opschorting van de uitkering verzoekster nogmaals uitgenodigd. Het gedrag van verzoekster komt er op neer dat zij een door het college aangeboden voorziening heeft geweigerd. Dat verzoekster moeite heeft met de houding en het gedrag van de behandelend ambtenaar doet hier niet aan af. Indien verzoekster zich onheus bejegend voelde had zij een klacht kunnen indienen. Voorts is de rechter niet gebleken dat het gedrag van de medewerker zodanig is geweest dat het van verzoekster niet kon worden gevergd om met de betreffende ambtenaar te spreken.
Nu er sprake is van schending van artikel 9 van de WWB was verweerder niet bevoegd om op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB, de bijstandsuitkering te beëindigen.
Het besluit van verweerder berust dan ook op een onjuiste grondslag. De in het verweerschrift door verweerder aangehaalde uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Centrale Raad van beroep van 22 februari 2005, LJNnr. AT3049, kan niet leiden tot een ander oordeel nu de Centrale Raad van Beroep in voormelde uitspraak van 22 januari 2007 de lijn heeft gevolgd als hiervoor is omschreven.
Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de wet en het motiveringsbeginsel als neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen en daar in dienen te motiveren of en zo ja, welke sanctie als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB aan de orde is.
Nu verzoekster reeds twee maanden zonder bijstandsuitkering heeft moeten rondkomen, ziet de rechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid van de Awb een voorlopige voorziening te treffen zoals in het dictum staat vermeld.
Tevens ziet de rechter aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verzoekster heeft kosten voor rechtsbijstand gemaakt in verband met het indienen van een beroepsschrift, het verzoekschrift alsmede de ter zitting verleende rechtsbijstand. Deze kosten dienen aan de griffier te worden betaald nu verzoekster op basis van een toevoeging (4 K2826 ) heeft geprocedeerd. Voorts bestaat er aanleiding om te bepalen dat het griffierecht voor de beroepszaak en het verzoek om voorlopige voorziening door verweerder dient te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechter:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van verzoekster met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. bepaalt dat verweerder met ingang van 1 september 2007 aan verzoekster voorschotten verstrekt ter hoogte van de voor haar geldende bijstandsnorm tot dat opnieuw op het bezwaarschrift is beslist;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van verzoeker begroot op € 966,- te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van deze rechtbank;
6. bepaalt dat de gemeente Amsterdam het gestorte griffierecht, in de beroepszaak € 39,- en voor het verzoek € 39,-, aan verzoekster vergoedt.
Deze uitspraak is gewezen op 6 september 2007 door mr. M. Vaandrager, rechter,
in tegenwoordigheid van R.E. Toonen, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier,
De rechter,
Tegen deze uitspraak in de hoofdzaak (AWB 07/3174 WWB) kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: C