ECLI:NL:RBAMS:2007:BB4133

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2971
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsuitkering wegens onduidelijkheid woonsituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 september 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker had een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend, welke aanvankelijk was goedgekeurd maar later door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, was ingetrokken. Dit gebeurde na een huisbezoek in juni 2007, waaruit bleek dat de woonsituatie van verzoeker niet overeenkwam met de eerder opgegeven informatie.

De voorzieningenrechter oordeelde dat op basis van de rapportage van 2 juli 2007 niet kon worden vastgesteld dat er op 24 januari 2007 al sprake was van een andere woonsituatie dan verzoeker had meegedeeld. De rechter merkte op dat verzoeker in het verleden met financiële hulp van vrienden of familie had kunnen overbruggen en dat er geen acute financiële noodsituatie was aangetoond. Bovendien waren er voldoende twijfels over de juistheid van de rapportage, die niet voldoende aanknopingspunten bood om de eerdere verklaringen van verzoeker te weerleggen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat, ondanks het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening, er geen aanleiding was om dit verzoek te honoreren. De rechter wees het verzoek af en stelde dat er geen rechtsmiddelen openstonden tegen deze uitspraak. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, R.E. Toonen, en werd op dezelfde dag aan de partijen bekendgemaakt.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 07/2971 WWB
van:
[Verzoeker], wonende te Amsterdam,
verzoeker,
vertegenwoordigd door mr. J. Nijssen,
en:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door W.H. Voogd.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) heeft op 25 juli 2007 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met verweerders besluit van 18 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit), waartegen verzoeker op 23 juli 2007 bezwaar heeft gemaakt.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 30 augustus 2007.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Verzoeker heeft op 24 januari 2007 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij primair besluit van 21 maart 2007. Op het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 11 mei 2007 (reg. nr. AWB 07/1452 WWB) bepaalt dat verweerder ingaande 2 april 2007 bij wijze van voorschot een bijstandsuitkering aan verzoeker dient te verstrekken tot dat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat verzoeker niet op het opgegeven adres woonachtig was. Met name bood het in het rapport van bevindingen weergegeven buurtbezoek voor de conclusie van verweerder onvoldoende aanknopingspunten.
Verweerder heeft vervolgens bij beslissing op bezwaar van 22 mei 2007 verzoeker meegedeeld dat verzoeker in beginsel recht heeft op een bijstandsuitkering met ingang van 24 januari 2007. Verweerder heeft daartoe overwogen dat er weliswaar twijfels zijn over zijn verblijfadres maar het verrichte onderzoek niet voldoende wordt geacht om aan te nemen dat verzoeker niet woonde op het opgegeven adres. Verweerder heeft het bezwaar dan ook gegrond verklaard, zonder verder een materieel besluit te nemen. Verzoeker heeft echter daartegen geen rechtsmiddelen aangewend.
Op 18 juli 2007 heeft verweerder besloten verzoeker een bijstandsuitkering toe te kennen naar de norm van een alleenstaande plus een toeslag van 20%. Bij het thans bestreden besluit -eveneens van 18 juli 2007- heeft verweerder de bijstandsuitkering ingetrokken omdat naar aanleiding van het huisbezoek op 12 juni 2007 gebleken is dat de woon- of leefsituatie van verzoeker niet overeenkomt met zijn opgave.
De voorzieningenrechter overweegt voorts als volgt.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd het rapport van bevindingen van 2 juli 2007 opgemaakt naar aanleiding van een gesprek met verzoeker en het huisbezoek op 12 juni 2007. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat verzoeker een onjuiste opgave heeft gedaan van zijn woonsituatie.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningen rechter kan op basis van de rapportage echter niet worden gezegd dat reeds op 24 januari 2007 sprake was van een andere woonsituatie dan verzoeker aanvankelijk had meegedeeld aan verweerder. Zo staat er nergens in het rapport vermeld hoelang de broer van verzoeker er al woonde en is er ook geen vraag in die richting gesteld. De voorzieningenrechter ziet ook onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verzoeker merendeels bij zijn vriendin verbleef. Ook de verklaring over zijn verdiensten geven geen beeld over de situatie in januari 2007. Verder ontbreken in het rapport gerichte vragen naar de situatie in januari 2007. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen aanleiding om de gevraagde voorziening te treffen. Het betreft immers een periode in het verleden die verzoeker met financiële hulp van vrienden dan wel familie heeft overbrugd. Verder is niet gebleken dat verzoeker momenteel in een acute financiële noodsituatie verkeert. De voorzieningenrechter acht voorts van belang dat de bevindingen neergelegd in de rapportage van 2 juli 2007 voldoende twijfels opleveren over de opgegeven situatie en de situatie die ten tijde van het huisbezoek werd aangetroffen. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent als volgt.
Uit het rapport van bevindingen blijkt onder meer het volgende. Verzoeker stelt aanvankelijk geen inkomsten te hebben gehad gedurende 10 maanden. Naderhand blijkt echter dat hij enkele malen inkomsten heeft ontvangen voor het spelen op de viool. Dat dit niet uit het bestreden besluit blijkt doch slechts in de bijlage staat vermeld vormt geen aanleiding om de gevraagde voorziening te verlenen nu verweerder het hebben van inkomsten desgewenst nog bij de heroverweging kan betrekken. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker eerder verklaart dat de spullen in de woning van hem zijn, terwijl later blijkt dat er in zijn woning ook kleding van zijn broer aanwezig is. Ook verklaart verzoeker aanvankelijk geen partner te hebben, terwijl later blijkt dat hij een vriendin heeft die ook regelmatig (twee of drie dagen per week) bij hem is. Verder zou hij iedere dag op het opgegeven adres slapen maar later verklaart verzoeker dat hij ook twee maal per week bij zijn vriendin verblijft. Ook geeft verzoeker wisselende verklaringen over de aanwezigheid van dure gebruiksgoederen. Dit betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de situatie ten tijde van het huisbezoek op zijn minst te twijfelen geeft over de juistheid van de eerder gedane verklaringen over de situatie medio 2007.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningen rechter, ondanks het door verzoekster gestelde belang, geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
Voorts bestaat geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid tot veroordeling in de proceskosten. Evenmin is een grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2007 door mr. M. Vaandrager, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van R.E. Toonen, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: C