ECLI:NL:RBAMS:2007:BB4123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1199
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering Anw-uitkering voor weduwe wonende in de Verenigde Staten

Op 4 september 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarbij een weduwe, woonachtig in St. Petersburg, Verenigde Staten, beroep aantekende tegen de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar een Anw-uitkering toe te kennen. De Svb stelde dat de weduwe niet in aanmerking kwam voor de uitkering omdat haar echtgenoot op het moment van overlijden niet meer onderworpen was aan de Amerikaanse wetgeving. Dit standpunt was gebaseerd op informatie van de Social Security Administration (SSA), waaruit bleek dat de echtgenoot sinds 1 januari 2001 geen verzekeringskwartalen had ontvangen.

De rechtbank oordeelde echter dat deze enkele omstandigheid niet voldoende was om te concluderen dat de echtgenoot niet verzekerd was voor een uitkering op het moment van overlijden. De rechtbank wees op het verschil tussen de Nederlandse en Amerikaanse wetgeving, waarbij in de VS een opbouwstelsel wordt gehanteerd in plaats van een risicostelsel. Dit betekende dat de afwezigheid van verzekeringskwartalen niet automatisch betekende dat de echtgenoot niet verzekerd was.

De rechtbank concludeerde dat de Svb onvoldoende had gemotiveerd waarom de echtgenoot niet als 'fully insured individual' kon worden beschouwd volgens de Amerikaanse wetgeving. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Svb op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Svb het door de weduwe betaalde griffierecht van € 37,- diende te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/1199 ANW
van:
[Eiseres], wonende te St. Petersburg (USA),
eiseres,
vertegenwoordigd door A.R. Opdam-Stijlaart,
tegen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, zetelend te Amstelveen,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.P. van den Berg.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 23 februari 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 17 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 12 juni 2007.
2. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft bij verweerder een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) aangevraagd in verband met het overlijden van haar echtgenoot (hierna: [echtgenoot]) op 11 april 2005. Eiseres en [echtgenoot] woonden in de Verenigde Staten (hierna: V.S.).
Bij besluit van 14 oktober 2005 is eiseres medegedeeld dat haar aanvraag is afgewezen omdat [echtgenoot] op de datum van overlijden niet verzekerd was voor de Anw. Evenmin kan zij een recht op een Anw-uitkering ontlenen aan internationale regelingen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 oktober 2005 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat Pronk op de datum van overlijden wel verzekerd was voor de Anw, aangezien op zijn AOW-uitkering loonbelasting werd ingehouden. Voorts voert zij aan dat [echtgenoot] verzekerd was voor de Amerikaanse wetgeving. Tot slot stelt eiseres dat [echtgenoot] vrijwillig was verzekerd voor de Anw.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 14 van de Anw bepaalt dat de nabestaande – onder bepaalde voorwaarden – recht heeft op een nabestaandenuitkering. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Anw wordt onder nabestaande verstaan de echtgenoot van degene die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van de Anw.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Anw is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de Anw degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Omdat [echtgenoot] op de dag van overlijden niet woonachtig was in Nederland en omdat hij op de dag van overlijden geen arbeid in Nederland verrichtte, was [echtgenoot] op de dag van overlijden niet verzekerd ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Anw.
Op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746, hierna: KB 746) kan [echtgenoot] evenmin op de dag van overlijden als verzekerd ingevolge de Anw worden aangemerkt, aangezien artikel 26 van het KB 746 per 1 januari 2000 is vervallen.
Ingevolge artikel 63a, eerste lid, van de Anw en artikel 4 van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en Anw (Stb. 2001, 221) bestond de mogelijkheid om, nadat de verplichte verzekering ingevolge de Anw was geëindigd, deze op vrijwillige basis voort te zetten. Die mogelijkheid bestond ingevolge artikel 63b, eerste lid, van de Anw gedurende een periode van één jaar na het einde van de verplichte verzekering. Niet gebleken is dat [echtgenoot] gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren ingevolge de Anw. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres laten weten het beroep wat betreft de vrijwillige verzekering niet langer te handhaven.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of eiseres een recht op Anw-uitkering kan ontlenen aan het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1987, 202, hierna: het Verdrag).
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van het Verdrag heeft de weduwe of wees van een onderdaan van één van de Verdragsluitende Staten die op het tijdstip van overlijden onderworpen was aan de wetten van de V.S. en die voordien in totaal minstens twaalf maanden krachtens de Nederlandse wet inzake de weduwen- en wezenverzekering verzekerd is geweest, recht op een uitkering vastgesteld door de Nederlandse wet.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van het Verdrag wordt, voor toepassing van het eerste lid, een persoon geacht onderworpen te zijn aan de wetten van de V.S. wanneer hij krachtens deze wetten voor een uitkering verzekerd is of hem tenminste vier verzekeringskwartalen krachtens deze wetten zijn toegekend gedurende een tijdvak van acht kalenderkwartalen eindigend met het kalenderkwartaal waarin hij overleed.
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van het Verdrag wordt onder “wetten” verstaan de in artikel 2 van het Verdrag vermelde wetten en regelingen.
Ingevolge artikel 1, achtste lid, van het Verdrag wordt onder “uitkering” verstaan een uitkering, pensioen of bijslag waarin de wetgeving van een Verdragsluitende Staat voorziet.
Artikel 2, eerste lid sub a, van het Verdrag luidt als volgt:
“1. Dit Verdrag is van toepassing
(a) Wat de Verenigde Staten betreft, op de wetten betreffende het Federale Programma inzake Ouderdomsverzekering, Verzekering van nagelaten betrekkingen en Invaliditeitsverzekering:
i) Titel II van de "Social Security Act" en de krachtens deze wet getroffen regelingen, met uitzondering van de artikelen 226, 226A en 228 van die titel en de krachtens deze artikelen getroffen regelingen, en
ii) Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 21 van de Internal Revenue Code van 1986 en de krachtens deze hoofdstukken getroffen regelingen;
(...).”
Section 202 van Title II van de Social Security Act (hierna: de Act) luidt als volgt:
“(a) Every individual who
(1) is a fully insured individual (as defined in section 214(a)),
(2) has attained age 62, and
(3) has filed application for old-age insurance benefits or was entitled to disability insurance benefits for the month preceding the month in which he attained retirement age (as defined in section 216(l)),
shall be entitled to an old-age insurance benefit for each month, beginning with (...).
(...)
(e)(1) The widow (as defined in section 216(c)) and every surviving divorced wife (as defined in section 216(d)) of an individual who died a fully insured individual, if such widow or such surviving divorced wife (...),
shall be entitled to a widow's insurance benefit for each month, beginning with (...).
(...).”
Section 214 van Title II van de Act luidt als volgt:
“(a) The term “fully insured individual” means any individual who had not less than
(1) one quarter of coverage (whenever acquired) for each calendar year elapsing after 1950 (or, if later, the year in which he attained age 21) and before the year in which he died or (if earlier) the year in which he attained age 62, except that in no case shall an individual be a fully insured individual unless he has at least 6 quarters of coverage; or
(2) 35 quarters of coverage; or
(3) (...).
(...).”
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan het Verdrag. Daartoe overweegt verweerder dat uit informatie van de Social Security Administration (hierna: SSA) blijkt dat aan [echtgenoot] sinds 1 januari 2001 geen verzekeringskwartalen krachtens de wetgeving van de V.S. zijn toegekend. Verweerder concludeert uit die informatie dat Pronk op datum overlijden niet meer onderworpen was aan de Amerikaanse wetgeving. Daarnaast blijkt volgens verweerder dat [echtgenoot] niet aan de eis kon voldoen dat hem tenminste vier verzekeringskwartalen krachtens deze wetten zijn toegekend gedurende een tijdvak van acht kalenderkwartalen eindigend met het kalenderkwartaal waarin hij overleed. Dat aan eiseres door de SSA een widow’s benefit is toegekend doet aan het standpunt niet aan af omdat deze uitkering is gebaseerd op kwartalen waarover [echtgenoot] in het verleden wel verzekerd was, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt allereerst dat de in artikel 18, tweede lid, van het Verdrag vermelde voorwaarden als alternatieven moeten worden beschouwd. Dat betekent dat [echtgenoot] – voor de toepassing van het eerste lid – onderworpen is aan de wetten van de V.S. wanneer hij krachtens deze wetten voor een uitkering verzekerd is òf wanneer hem tenminste vier verzekeringskwartalen krachtens deze wetten zijn toegekend gedurende een tijdvak van acht kalenderkwartalen eindigend met het kalenderkwartaal waarin hij overleed.
Niet in geschil is dat [echtgenoot] aan de laatstgenoemde voorwaarde niet heeft voldaan zodat de rechtbank hier verder niet op in zal gaan.
Resteert de vraag of [echtgenoot] krachtens de wetten van de V.S. voor een uitkering verzekerd is.
In dit verband is vooreerst van belang, zoals ook blijkt uit de hiervoor weergegeven Amerikaanse regelgeving en zoals bevestigd door verweerder ter zitting, dat in de V.S. in de nabestaandenwetgeving wordt gewerkt met een opbouwstelsel en niet, zoals in Nederland, met een risicostelsel. De enkele omstandigheid dat aan [echtgenoot] sinds 1 januari 2001 geen verzekeringskwartalen zijn toegekend brengt derhalve naar het oordeel van de rechtbank dan ook nog niet met zich mee dat [echtgenoot] niet krachtens de wetten van de V.S. voor een uitkering verzekerd was ten tijde van zijn overlijden.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat in de bestreden beslissing niet is ingegaan op voornoemde vraag danwel dat er een onjuiste maatstaf is gehanteerd. Gelet op het bepaalde in Section 214 van Title II van de Act, in samenhang bezien met het bepaalde in Section 202 van Title II van de Act, acht de rechtbank het niet uitgesloten dat [echtgenoot] op het tijdstip van zijn overlijden kon worden aangemerkt als een “fully insured individual” in de zin van de Act en daarmee als onderworpen aan de wetten van de V.S. in de zin van het Verdrag moet worden beschouwd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aan eiseres een widow’s benefit is toegekend door de SSA in verband met het overlijden van [echtgenoot] en hij tot aan zijn overlijden een retirement benefit heeft ontvangen van de SSA. Uit het overzicht van de SSA blijkt bovendien dat [echtgenoot] in totaal 35 kwartalen als verzekerd heeft staan.
De rechtbank concludeert dan ook dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert.
De rechtbank zal het beroep derhalve gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts zal worden bepaald dat verweerder binnen 6 weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiseres dient te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Wel dient het door eiseres betaalde griffierecht ad € 37,- aan haar te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen binnen 6 weken na bekendmaking van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 37,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2007 door mr. C.C.W. Lange, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier,
De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B