ECLI:NL:RBAMS:2007:BB1350

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/5000
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de beoordeling van de financiële situatie van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 augustus 2007 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], was door verweerder een bestuurlijke boete van € 4.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Eiser had een vreemdeling, [persoon], zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning arbeid laten verrichten. Tijdens de zitting heeft eiser zijn financiële situatie uiteengezet, waarbij hij aangaf dat hij was opgenomen in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) vanwege aanzienlijke schulden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken over zijn financiële situatie in te dienen.

De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde stukken, die zijn financiële situatie na het bestreden besluit aantoonden, relevant waren voor de beoordeling van de proportionaliteit van de boete. De rechtbank benadrukte dat de bestuurlijke boete een punitief karakter heeft en dat artikel 6 van het EVRM vereist dat de hoogte van de boete proportioneel is. Eiser stelde dat zijn financiële situatie zo nijpend was dat de boete gematigd diende te worden. De rechtbank concludeerde echter dat, hoewel de financiële situatie van eiser niet rooskleurig was, er geen aanleiding was om de boete te matigen. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de WSNP-regeling de mogelijkheid biedt om bij het bereiken van de einddatum van de regeling eventuele resterende schulden kwijt te schelden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat eiser als werkgever in de zin van de Wav kon worden aangemerkt en dat de opgelegde boete proportioneel was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 05/5000 WAV van:
[Eiser], handelend onder de naam [handelsnaam], wonende te Amsterdam,
eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A.W. Enoch,
tegen:
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zetelend te ’s-Gravenhage,
verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Grandiek, ambtenaar op verweerders ministerie.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 19 oktober 2005 een beroepschrift ontvangen. Dit beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 9 september 2005 (kenmerk: AI/JZ/2005/70266; hierna: het bestreden besluit). Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2007. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Verweerder heeft eiser in het bestreden besluit wegens een op 20 januari 2005 door de Arbeidsinspectie geconstateerde overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een boete opgelegd van in totaal € 4.000,-. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser een persoon van Turkse nationaliteit, [persoon], zonder tewerkstellingsvergunning (twv) in Nederland arbeid heeft laten verrichten, terwijl die persoon vreemdeling is in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 en om te mogen werken in het bezit dient te zijn van een twv.
3. Eiser heeft in beroep - kort weergegeven - het volgende naar voren gebracht. Er is bij de controlerende ambtenaren sprake geweest van dwaling omtrent de omstandigheden waaronder [persoon] in eisers zaak is aangetroffen. Deze ambtenaren waren bij de controle van eisers zaak vooringenomen en hebben niet goed begrepen wat er gaande was. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij ten onrechte door verweerder als werkgever in de zin van de Wav is aangemerkt. Er was immers geen sprake van een arbeidsovereenkomst tussen eiser en [persoon], eiser heeft aan [persoon] geen werkkleding verstrekt en evenmin heeft eiser [persoon] betaald. [persoon] heeft uit eigen beweging - zonder eisers toestemming - besloten eiser te helpen. Tot slot heeft eiser ter zitting bij de rechtbank nog betoogd dat de boete onevenredig hoog is. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij inmiddels vanwege zijn slechte financiële situatie is opgenomen in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
5.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en sub b, onder 1, van de Wav wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder werkgever wordt verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
5.3 Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt als beboetbaar feit aangemerkt het niet naleven van - voor zover hier van belang - artikel 2 van de Wav.
6. Ten aanzien van de door eiser gestelde dwaling omtrent de feiten bij de opsporingsambtenaren overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om op dit punt tot een ander oordeel te komen dan het oordeel van de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de uitspraak van 29 juni 2005 (AWB 05/2544 WAV). Het proces-verbaal van bevindingen van 22 januari 2005 vermeldt dat op 20 januari 2005 een controleteam waarvan de verbalisant die het proces-verbaal heeft opgemaakt deel uitmaakte een controle heeft uitgevoerd bij een naast eisers zaak gelegen Turkse bakkerij. Het team was voornemens na deze inspectie tevens de levensmiddelenzaak van eiser te controleren. Nu het team het niet ondenkbaar achtte dat eventuele illegale werknemers in eisers zaak, na het opmerken van de controle in de bakkerij, zich aan de voorgenomen controle bij eiser zouden onttrekken door het pand te verlaten, heeft de verbalisant eisers winkel geobserveerd om te kijken of bij eiser sprake was van illegale tewerkstelling. Tijdens deze observatie heeft de verbalisant gezien dat Bulut diverse kratten met fruit uit de winkelruimte haalde en deze uitstalde voor de winkel. In hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de verbalisant hetgeen hij als waargenomen heeft genoteerd, niet kan hebben waargenomen, dan wel dat de verbalisant zijn waarneming niet op correcte wijze heeft geverbaliseerd. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat de door de verbalisant geconstateerde waarneming bevestiging vindt in de verklaring die Bulut blijkens het Inlichtingen- en verhoorformulier heeft afgelegd, luidend dat hij “all-round hulp” in de winkel van eiser is. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat Bulut op het moment van de controle de werkzaamheden als waargenomen door de verbalisant heeft verricht.
7. Vervolgens is aan de orde de vraag of eiser kan worden aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav. Blijkens de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1993-1994, 23 574, nr. 3, blz. 13) bij de artikelen 1 en 2 van de Wav is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagverhouding is daarbij niet relevant, aldus de memorie van antwoord (Kamerstukken II, 1993-1994, 23 574, nr. 5, blz. 2). Evenmin is van belang of de arbeid tegen beloning plaatsvindt, aangezien de Wav geen onderscheid maakt tussen betaalde en onbetaalde arbeid. Nu het feitelijk laten verrichten van arbeid van doorslaggevend belang is, is, anders dan eiser heeft betoogd, het al dan niet dragen van werkkleding evenmin relevant.
Gelet op het voorgaande biedt hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat eiser niet als werkgever in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, sub 1, van de Wav is aan te merken.
8.1 De rechtbank overweegt omtrent eisers beroepsgrond over de hoogte van de boete als volgt.
Ter zitting bij de rechtbank heeft eiser naar voren gebracht dat zijn financiële situatie verre van rooskleurig is. Hij is vanwege aanzienlijke schulden opgenomen in de WSNP en heeft per maand niet veel te besteden. Het onderzoek ter zitting bij de rechtbank is gedurende ongeveer drie kwartier geschorst geweest teneinde eiser in de gelegenheid te stellen stukken hieromtrent in het geding te brengen. Nadat het onderzoek ter zitting is hervat heeft eiser stukken inzake zijn opname in de WSNP aan de rechtbank en verweerder overgelegd.
8.2 Uit de door eiser overgelegde stukken is naar voren gekomen dat eiser na de datum van het bestreden besluit, derhalve in de beroepsfase, in de WSNP is opgenomen.
8.3 Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat er geen beletsel bestaat om hetgeen eiser ter zitting over zijn financiële situatie naar voren heeft gebracht, alsmede de ter onderbouwing hiervan door eiser ter zitting overgelegde stukken, bij de beoordeling van het beroep te betrekken. De onderhavige bestuurlijke boete heeft een punitief karakter en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt met zich dat de rechtbank vol toetst of de hoogte van de opgelegde boete proportioneel is. De draagkracht van de beboete persoon, waaronder de draagkracht van die persoon ten tijde van de beroepsfase, is een omstandigheid die van belang kan zijn bij beantwoording van de vraag of de boete proportioneel is. De rechtbank zal dan ook rekening houden met eisers financiële situatie zoals die ter zitting is toegelicht.
8.4 Hetgeen eiser heeft aangedragen omtrent zijn financiële situatie noopt in dit geval naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet tot matiging van de boete.
Uit de door eiser overgelegde stukken is gebleken dat eiser met ingang van 21 april 2006 is opgenomen in de WSNP wegens schulden tot een bedrag van € 18.226,78. Tot die schulden behoort de onderhavige bestuurlijke boete van € 4.000,-. Eiser krijgt mogelijk nog een borg terug van € 3.000,- van de Woningbouwvereniging inzake zijn voormalige onderneming. Het inkomen van eiser en zijn echtgenote bedraagt € 1.017,68. Daaruit moeten worden voldaan premies voor ziektekostenverzekeringen ten bedrage van € 139,-, woonlasten ter hoogte van € 353,- en verder de gebruikelijke kosten van levensonderhoud. Hetgeen overblijft wordt benut voor aflossing van de schulden. Eiser ontvangt een maandelijkse zorgtoeslag ter hoogte van € 95,-. Het verslag van de bewindvoerder kwalificeert het leefgeld per maand als zijnde voldoende. De te verwachten einddatum van de schuldsaneringsregeling is april 2009.
Hoewel uit de stukken naar voren komt dat eisers financiële situatie zeker niet rooskleurig is, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een dusdanig nijpende toestand dat tot matiging van de boete dient te worden overgegaan. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat de schuldsaneringsregeling van de WSNP meebrengt dat bij het correct naleven van de saneringsafspraken eventueel resterende schulden bij het bereiken van de einddatum van de regeling kunnen worden kwijtgescholden. Voorts heeft de rechtbank hierbij ook in ogenschouw genomen dat, zoals ter zitting door verweerder is toegelicht, de mogelijkheid bestaat om op basis van hetgeen thans is gebleken omtrent eisers financiële situatie met verweerder tot nadere afspraken te komen omtrent de aflossing van de boete.
9. Op grond van het voorgaande wordt het beroep ongegrond verklaard.
10. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 augustus 2007 door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van Y.H.F. van Veldhuizen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier
De rechter
De griffier is buiten staat deze uitspraak te tekenen.
Afschrift verzonden op:
Conc.: MSj
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt zes weken.