Beoordeling
4. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt.
5. Partijen verschillen van mening over in hoofdzaak twee vragen. De eerste betreft de vraag of er sprake is van een situatie die noopt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De tweede betreft de vraag of de huidige situatie vermijdbaar is geweest en, daarmee samenhangend, of het ontstaan daarvan aan één der partijen verwijtbaar is.
6. Voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een situatie die noopt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomsten is uitsluitend de huidige situatie van belang. Deze laat zich samenvatten als volgt. Ingaande 1 augustus 2007 zijn er geen leerlingen, leslokalen of leermiddelen meer. Ingaande dezelfde datum eindigt de bekostiging door het ministerie van OC&W waaruit onder meer de salarissen dienen te worden betaald. Daartoe door de wet en CAO aangewezen geschillencommissies zijn tot het oordeel gekomen dat sluiting van alle scholen van Siba per 1 augustus 2007 thans onvermijdelijk is. Gesteld noch gebleken is dat Siba ander werk beschikbaar heeft. Gelet op de overgelegde liquiditeitsprognoses is voldoende aannemelijk dat Siba ingaande augustus 2007 geen (liquide) middelen heeft om salarissen te betalen. Gelet op de duidelijke besluiten van de staatssecretaris is het niet reëel om te veronderstellen dat er nog enig bestuurlijk draagvlak bestaat dat nodig is voor (het verkrijgen van tijd voor) verder onderzoek naar eventuele alternatieven. Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs geen andere conclusie worden getrokken dan dat er ingaande 1 augustus 2007 sprake is van een wijziging in de omstandigheden die noopt tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomsten per die datum.
7. Onder bovenbedoelde omstandigheden bestaat er voorts onvoldoende reden om de behandeling en beslissing van deze zaak aan te houden, al dan niet omdat de behandeling heeft plaatsgevonden tijdens de schoolvakantie. Nu het voornemen tot indiening van het onderhavige verzoek reeds lang bekend was en de verzoeken ook zijn ingediend op 15 juni 2007, terwijl 6 juli 2007 de laatste schooldag was, moet er van uit worden gegaan dat er voldoende gelegenheid is geweest voor het indienen van een verweerschrift, het zoeken van rechtskundige bijstand en voor het noodzakelijke overleg, zonodig per telefoon en/of telefax en/of e-mail.
8. Ook in het geval Siba bij het nemen en uitvoeren van haar besluiten wettelijke of andere voorschriften heeft geschonden – hetgeen Siba heeft betwist – doet dat niet af aan het thans bestaan van een situatie zoals hiervoor omschreven.
9. Op grond van het bovenstaande wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 augustus 2007. In het feit dat de vakcentrales positief adviseerden ten aanzien van een Sociaal Plan dat een dergelijke ontbinding impliceerde vindt de kantonrechter steun voor de conclusie dat een ander scenario – waaronder een ontbinding tegen een latere datum – onder de gegeven (financiële) omstandigheden van Siba ook niet in het belang van de werknemers is.
10. Het antwoord op de vraag of het ontstaan van de huidige situatie vermijdbaar is geweest, of de op de besluitvorming betrekking hebbende regels en voorschriften zijn nageleefd en of Siba in dat verband enig verwijt treft, kan van belang zijn voor de vraag of een vergoeding moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag. Daaromtrent wordt geoordeeld als volgt.
11. In de onderhavige procedure is uitsluitend van belang of Siba al dan niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als werkgever.
12. Ook indien er meer onderzoek naar kandidaten voor overname van de scholen mogelijk zou zijn geweest, of de door de staatssecretaris gestelde randvoorwaarden ter discussie hadden kunnen worden gesteld, kan onder de hiervoor omschreven omstandigheden niet worden geconcludeerd dat Siba medio juni 2007 niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een definitieve sluiting van de scholen en tot een ontslag van de werknemers. Een dergelijk besluit heeft vanaf de brief van de staatssecretaris van 5 maart 2007 tot de (zeer) reële mogelijkheden behoord. Siba heeft – met het oog op de belangen van zowel haar personeel als van haar leerlingen – redelijk gehandeld door in de periode vanaf genoemde datum (ook) een sluiting van de scholen voor te bereiden.
13. Siba heeft betwist dat zij heeft gehandeld in strijd met artikel 34 WMS door over te gaan tot uitvoering van het besluit van 10 mei 2007 tot sluiting van de scholen per 1 augustus 2007 zonder de daar bedoelde schorsingstermijn van zes weken in acht te nemen. Volgens Siba heeft de GMR afgezien van gebruik van haar adviesrecht. Voorts stelt Siba dat van uitvoering pas sprake is per 1 augustus 2007, althans pas na de laatste schooldag op 6 juli 2007. Siba wordt daarin niet gevolgd. Onvoldoende is komen vast te staan dat Siba er op mocht vertrouwen dat de GMR afzag van haar adviesrecht nu de GMR verzocht om uitstel en om nadere inlichtingen. Ook wordt vooralsnog het indienen van de onderhavige ontbindingsverzoeken aangemerkt als (een begin van) uitvoering van het betreffende besluit, zodat wordt geconcludeerd dat er (formeel) sprake is geweest van strijd met bedoeld wettelijk voorschrift. In dit geval wordt echter tevens geoordeeld dat (ook) de belangen van de werknemers waren gediend bij het zo spoedig mogelijk duidelijk worden van de inhoud en de gronden van het ontbindingsverzoek, bij het verkrijgen van een redelijke termijn voor de voorbereiding van het verweer daartegen, en bij duidelijkheid omtrent hun situatie op (uiterlijk) 1 augustus 2007. Het in acht nemen van de bedoelde schorsingstermijn had deze belangen geschaad. Dat Siba jegens haar werknemers verwijtbaar heeft gehandeld is niet aannemelijk geworden.
14. Ook de werknemers valt geen verwijt te maken ten aanzien van de thans ontstane situatie. Zij hebben geen of weinig invloed kunnen uitoefenen op (het ontstaan van de) bestuurlijke en financiële problemen van Siba. Zij hebben onder veelal moeilijke omstandigheden moeten werken, en zijn er (getuige het rapport van de Onderwijsinspectie van 1 juni 2007) in geslaagd de kwaliteit van het onderwijs weer op voldoende niveau te brengen. Geconcludeerd wordt dat de huidige situatie is ontstaan door een samenloop van een groot aantal factoren, waaronder het handelen van het voormalige bestuur, het beleid van het ministerie van OC&W, de weigering van verzekeringsmaatschappijen om voor nieuwe bestuursleden een verzekering tegen bestuurdersaansprakelijkheid te sluiten, het beleid en de mogelijkheden van andere scholen en de keuzen die ouders hebben gemaakt, waarop noch (het interimbestuur van) Siba noch het personeel veel invloed op heeft kunnen uitoefenen.
15. Op gronden van billijkheid komt aan [verweerder] ten laste van Siba een vergoeding toe. Siba heeft erkend dat er in beginsel geen reden is om die vergoeding anders vast te stellen dan op de wijze zoals dat pleegt te geschieden in gevallen als de onderhavige (veelal neergelegd in een sociaal plan). Siba doet echter uitdrukkelijk een beroep op het volledig ontbreken van financiële middelen voor een vergoeding en stelt dat elke overschrijding van het voor de werknemers beschikbare bedrag van € 25.000,- direct zal leiden tot haar faillissement.
16. Omtrent de financiële situatie van Siba wordt geoordeeld als volgt. Onderscheid moet worden gemaakt tussen de beschikbaarheid van liquide middelen voor de periode (direct) na 1 augustus 2007, en de beschikbaarheid van (liquide te maken) vermogen dat (op termijn) kan worden aangewend voor ontbindingsvergoedingen.
17. Uit de door KPMG overgelegde liquiditeitsprognoses blijkt voldoende dat Siba na 1 augustus 2007 niet over voldoende middelen beschikt om de salarissen te voldoen (zoals Siba onbetwist heeft gesteld betreft dat een bedrag van circa € 300.000,- bruto per maand). Tevens is voldoende aannemelijk dat geld beschikbaar moet zijn voor een behoorlijke afwikkeling van alle verplichtingen en vorderingen (met name dit laatste is ook in het belang van de werknemers, zie hierna). Uit het feit dat wel € 25.000,- is gereserveerd voor outplacement kan worden afgeleid dat wel enig bedrag ten behoeve van de werknemers kan worden besteed zonder een behoorlijke afwikkeling in gevaar te brengen, maar omgeslagen over het totaal aantal werknemers vormt dit geen reële vergoeding.
18. Ten aanzien van het vermogen van Siba zijn onder meer de volgende gegevens gebleken. Het eigen vermogen bedroeg eind 2006 € 603.658,-, waarvan € 308.000,- vastgelegd in materiële vaste activa waarvan verwacht mag worden dat de liquidatiewaarde aanzienlijk lager zal zijn dan de boekwaarde. Daarnaast heeft Siba nog voor een bedrag van € 605.000,- aan vorderingen terzake van MR-gelden, meerkosten bouw At Taqwa-school, onrechtmatige betalingen aan El Amal en vorderingen jegens een voormalig bestuurslid wegens onrechtmatige toe-eigening van gelden. De mate van toewijsbaarheid en verhaalbaarheid van die vorderingen verschillen. Ook geldt ten aanzien van de meeste vorderingen dat thans nog niet vast staat wanneer een eindresultaat is behaald.
19. Voor de betaling van de ontbindingsvergoedingen indien deze volgens de gebruikelijke maatstaven worden bepaald zal een bedrag beschikbaar moeten zijn van méér dan één miljoen euro. Uit het voorgaande volgt dat voldoende vast staat dat er geen middelen aanwezig zijn om (kort) na 1 augustus 2007 een volgens de gebruikelijke maatstaven vastgestelde vergoeding direct te betalen. Niet staat vast dat er op termijn geen middelen zouden zijn om een substantiële vergoeding te betalen, zij het dat de kans gering lijkt dat Siba op termijn over voldoende middelen zal beschikken om (dan) de gebruikelijke vergoedingen volledig te betalen.
20. De vraag rijst of er onder de bovenomschreven omstandigheden voldoende gronden zijn om het ‘habe-nichts’-verweer van Siba te honoreren. Gelet op de stelling van Siba dat elke overschrijding van het totaal voor de werknemers beschikbare budget van € 25.000,- tot een faillissement leidt, zal dit laatste volgens Siba alleen kunnen worden vermeden indien (afgezien van circa € 390,- per werknemer) in het geheel geen vergoeding wordt toegekend.
21. Gelet op het feit dat aannemelijk is dat er wel enig vermogen is (zij het niet direct in liquide vorm beschikbaar) zou dit laatste onbillijk zijn. Van Siba mag worden verwacht dat zij zich maximaal zal inspannen om de ter voldoening van een redelijke vergoeding benodigde gelden (uiteindelijk) beschikbaar te krijgen.
22. Voorts is er geen sprake van een situatie waarin Siba en/of derden zo zeer in hun belangen worden getroffen dat een aanspraak van de werknemers op een redelijke vergoeding onredelijk is. Zo is er geen gevaar voor het voortbestaan van Siba, nu het niet kunnen voortbestaan de grondslag is voor het verzoek. Ook bestaat er geen gevaar dat een financiële noodsituatie leidt tot ontslag voor méér werknemers, nu alle werknemers reeds worden ontslagen. Waar Siba reeds (terecht) heeft toegezegd dat een positief saldo na liquidatie zal worden verdeeld (naar rato van dienstjaren) onder de werknemers, zijn de enigen die nadeel zouden kunnen ondervinden als gevolg van het toekennen van de gebruikelijke vergoedingen de huidige crediteuren van Siba.
23. Het niet toekennen van een (substantiële) vergoeding betekent in feite dat het (reële) risico dat Siba niet zal kunnen voldoen aan haar bij een liquidatie gebruikelijke betalingsverplichtingen eenzijdig bij de werknemers wordt gelegd. Daarvoor zijn geen redelijke gronden gesteld of gebleken. Voorts zal toekenning van een vergoeding aan de werknemers in het onderhavige geval niet méér betekenen dan dat zij een titel verkrijgen voor hun reeds toegezegde aanspraken op een evenredig deel van het saldo na liquidatie. Zij komen dan (in beginsel) niet in een slechtere positie te verkeren dan (de meeste) andere crediteuren.
24. Gelet op het voorgaande wordt het beroep van Siba op het ontbreken van financiële middelen niet gehonoreerd en zal een vergoeding worden toegekend, berekend volgens de hierna te noemen maatstaven.
25. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat het toekennen van een vergoeding niet in de weg staat aan overleg tussen partijen en andere betrokkenen omtrent de wijze waarop de liquidatie van Siba ter hand wordt genomen en (dus) omtrent de wijze en het moment waarop betalingen aan de werknemers worden gedaan.
26. Ten aanzien van de omvang van de toe te kennen vergoeding wordt overwogen als volgt. Als uitgangspunt zal worden genomen een neutrale toepassing van de kantonrechtersformule. Onwaarschijnlijk is dat na liquidatie voldoende saldo aanwezig zal zijn om alle vergoedingsaanspraken volledig te voldoen. Daardoor heeft de toe te kennen vergoeding het karakter van een verdeelsleutel voor de verdeling van het saldo onder de werknemers. Tegen het onderdeel van het door Siba voorgestelde sociaal plan (dat zij ook voornemens is uit te voeren), inhoudende dat een bij liquidatie resterend batig saldo zal worden aangewend voor het personeel met als verdeelsleutel het aantal ‘dienstdagen’, is op zichzelf geen verweer gevoerd. Daarom zal bij het vaststellen van de vergoeding daarbij aansluiting worden gezocht. Daaruit volgt dat niet het aantal ‘gewogen’ dienstjaren, maar het werkelijke aantal dienstdagen in aanmerking zal worden genomen bij de vaststelling van de vergoeding.
27. Dat is in dit geval temeer redelijk nu de oudere werknemers een groot deel van het totale personeelsbestand uitmaken (van de 64 zijn er 41 werknemers 40 jaar of ouder, en 25 zijn er 50 jaar of ouder) waardoor toepassing van het principe van ‘gewogen dienstjaren’ zou leiden tot een onredelijk kleine verdeelsleutel voor de werknemers onder de 40. Voorts zullen de oudere werknemers enige compensatie kunnen vinden in het feit dat de duur van de bovenwettelijke uitkering ter aanvulling van de WW mede afhankelijk is van de leeftijd. Hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden vormt onvoldoende grond om af te wijken van bovenbedoelde verdeelsleutel. Een en ander betekent dat de vergoeding zal worden gesteld op het hierna genoemde bedrag.
28. Siba heeft desgevraagd uitdrukkelijk te kennen gegeven af te zien van haar recht op een termijn om haar verzoek in te trekken voor het geval een vergoeding wordt toegekend.
29. Er zijn termen de proceskosten te compenseren.