ECLI:NL:RBAMS:2007:BB0215

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.023-2007
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Bondsrepubliek Duitsland toegestaan na behandeling Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2007 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Bondsrepubliek Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd op 29 december 2006 door de hoofdofficier van justitie in Oldenburg. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De Marwei te Leeuwarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één van de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, terwijl hij voor het andere feit niet schuldig heeft gepleit, maar dit niet kon aantonen tijdens de zitting.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2007, waarbij de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. F.C. Staehle, aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor de behandeling van het EAB met dertig dagen verlengd vanwege de drukke agenda van de Internationale Rechtshulpkamer. De rechtbank oordeelde dat de feiten waarvoor overlevering wordt gevraagd zowel naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland als naar Nederlands recht strafbaar zijn, en dat er een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden op staat.

De rechtbank heeft ook de terugkeergarantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten was gegeven, en vastgesteld dat deze garantie voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die aanvoerde dat er nog een strafvervolging in Nederland liep. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten toe te staan, omdat aan alle eisen van de OLW was voldaan. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.023-2007
RK nummer: 07/581
Datum uitspraak: 13 april 2007
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 januari 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
29 december 2006 door de hoofdofficier van justitie (Oberstaatsanwalt) bij het openbaar ministerie Oldenburg (Staatsanwaltschaft Oldenburg), Bondsrepubliek Duitsland.
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting De Marwei te Leeuwarden,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2007. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. F.C. Staehle, advocaat te Amsterdam gehoord.
De rechtbank heeft op de zitting van 30 maart 2007 de termijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, OLW op grond van artikel 22, derde lid, OLW met dertig dagen verlengd in verband met de bijzondere omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel (Haftbefehl) van het Amtsgerichts Westerstede,
Bondsrepubliek Duitsland, d.d. 22 december 2006 (Referentie: 41 Ds 524/06 153 Js 62605703), ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn zowel naar het recht van Bondsrepubliek Duitsland als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft ter zitting erkend dat hij schuldig is aan één feit.
Ten aanzien van het andere feit heeft de opgeëiste persoon verklaard niet schuldig te zijn.
Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
Der leitende Oberstaatsanwalt van Staatsanwaltschaft Oldenburg heeft op 12 februari 2007 de volgende garantie gegeven:
Die Zusicherung wird erteilt, dass der Verfolgte für den Fall, dass er in Deutschland in diesem Verfahren zu einer Freiheitsstrafe verurteilt werden wird, die nicht zur Bewährung ausgesetzt wird, sodann zur Strafvollstreckung in die Niederlande überstellt werden wird.
Zudem wird die Zustimmung zu einem Umwandlungsverfahren gemäss Artikel 11 des Übereinkommens über die Überstellung verurteilter Personen vom 21.03.1983 hiermit erteilt.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Verweren
De raadsman heeft aangevoerd dat in Nederland nog een strafvervolging loopt, en dat om die reden de feitelijke overlevering aan Bondsrepubliek Duitsland geen doorgang kan hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank is de feitelijke overlevering aan de officier van justitie voorbehouden.
Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht;
Artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie
(Oberstaatsanwalt) bij het openbaar ministerie Oldenburg (Staatsanwaltschaft Oldenburg), Bondsrepubliek Duitsland, ten behoeve van het in de Bondsrepubliek Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. C. Klomp en A.H.J. Swart, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Hofstra, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.