ECLI:NL:RBAMS:2007:BB0203

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.053-2007
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Frankrijk toegestaan op basis van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2007 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk. De vordering was ingediend door de officier van justitie op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Franse justitiële autoriteit op 11 januari 2007. De opgeëiste persoon, geboren in 1968 en woonachtig in Nederland, werd verdacht van meerdere strafbare feiten die onder de Opiumwet vallen. De rechtbank heeft de feiten beoordeeld en vastgesteld dat de overlevering aan de Franse autoriteiten kon plaatsvinden, ondanks de bezwaren van de raadsman van de opgeëiste persoon. De raadsman voerde aan dat zijn cliënt niet in Frankrijk was geweest en dat er geen sluitend bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde echter dat de argumenten van de raadsman niet voldoende waren om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon zijn onschuld niet had kunnen aantonen en dat de terugkeergarantie van de Franse autoriteiten voldoende was. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat de feiten waarvoor de overlevering werd gevraagd ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De beslissing werd genomen in het belang van een goede rechtsbedeling, waarbij de rechtbank de voorkeur gaf aan overlevering aan Frankrijk boven een mogelijke strafzaak in Nederland. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.053-2007
RK nummer: 07/1007
Datum uitspraak: 13 april 2007
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 februari 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
11 januari 2007 door de justitiële autoriteit, M. le Procureur de la République de Creteil-Parquet bij de Tribunal de Grande Instance de Creteil, Frankrijk.
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2007. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.A.I. Witlox, advocaat te Amsterdam gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt Mandat d’arrêt délivré par Juge d’Ínstruction au Tribunal de Grande Instance de Creteil (No Parquet 0621680000- No Instruction 213/06/46) ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan vier naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Ten aanzien van het in algemene zin genoemde, zonder plaatsbepaling omschreven, strafbare feit onder nummer II op bijlage 1 bij de OLW begrijpt de rechtbank dat voor dit feit niet is beoogd om daarvoor overlevering te verzoeken.
5. Onschuldverweer
5.1. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten.
5.2. De raadsman heeft voor de zitting correspondentie gevoerd met het openbaar ministerie omtrent de mogelijke onschuld van de opgeëiste persoon. De raadsman voert ter zitting wederom aan dat cliënt nooit in Frankrijk is geweest en dat hij de personen [persoon1] en [persoon2] niet kent en nimmer met hen heeft gereisd. Uit de stempels, welke in het paspoort worden vermeld, blijkt volgens de raadsman niet dat cliënt op of omstreeks 28 juli 2006 van Nederland naar Guyane is gereisd. Daarbij wijst de raadsman op het proces-verbaal van de hulpofficier van justitie, J.S. Vrijburg, opgemaakt op 31 januari 2007, waarin het navolgende is vermeld: “Ik erken dat ik op deze datum, 31 juli 2006, heb gevlogen vanuit Paramaribo naar Orly in Parijs en van daar uit naar Amsterdam.” De raadsman deelt mede dat cliënt dit nooit heeft verklaard, nu hij nimmer in Parijs, Orly of Frankrijk is geweest. Volgens de raadsman is er dan ook sprake van een kennelijke verschrijving.
Daarbij merkt de raadsman op dat het geen ondertekende verklaring van cliënt betreft en dat uit de vertaling van de franse stukken blijkt dat het om een andere vlucht gaat op een andere datum, te weten op 28 juli 2006 van Amsterdam naar Guyane en niet op 31 juli 2006 van Paramaribo naar Parijs.
De raadsman geeft vervolgens aan dat cliënt in die periode bezig was om een werkstraf uit te voeren, hoewel dit geen sluitend alibi oplevert omdat cliënt zijn werkzaamheden heeft gestaakt vanwege ziekte. Voorts deelt de raadsman namens cliënt mede dat cliënt op 29 juli 2006 de verjaardag van zijn pleegdochter heeft gevierd. Cliënt kan zijn aanwezigheid bij dit feestje niet aantonen, aangezien hij zijn pleegdochter niet kon bereiken.
5.3. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Uit de verklaringen en overgelegde stukken - waarvan de betrouwbaarheid in deze procedure niet aan de orde komen - kan niet worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht absoluut niet kan hebben gepleegd. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht betreft een bewijskwestie die bij uitsluiting ter beoordeling staat aan de Franse rechter die na overlevering zal dienen te oordelen over de feiten waarvoor de overlevering wordt toegestaan.
5.4. De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet heeft kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Magistrat van Ministère de la Justice, Frankrijk, heeft op 20 februari 2007 de volgende garantie gegeven:
En réponse à votre demande, je vous saurai gré de bien vouloir informer les autorités néerlandaises que le ministère de la Justice français accorde la garantie aux termes de laquelle, si [opgeëiste persoon] était condamné à une peine irrévocable de privation de liberté en raison des faits pour lesquels sa remise est demandée, il pourra subir sa peine aux Pays-Bas et ce dans le cadre de ládaptation de celle-ci par les autorités judiciaires néerlandaises au moyen de la procédure de conversion décrite à l’article 11 de la convention susmentionnée.
6.1. De raadsman acht het noodzakelijk dat de garantie tevens uitsluiting van interventie van de Douane & Regis des Tabacs inhoudt, hetgeen een effectieve terugkeer van de opgeëiste persoon in de weg kan staan.
Tevens wenst de verdediging dat in de garantie wordt opgenomen dat er geen overplaatsing of strafvervolging plaatsvindt op Frans Guyana, omdat de opgeëiste persoon alsdan geen terugkeer garantie heeft.
6.2. In het licht van het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2003 (JOL 2003/500) - waarin onder meer is bepaald dat het materiële feit waarvoor de uitlevering is verzocht en dat strafbaar is naar het recht van de verzoekende staat, binnen de termen van een Nederlandse strafbepaling dient te vallen - is naar het oordeel van de rechtbank de terug voldoende gewaarborgd en volstaat deze terugkeergarantie.
Ten aanzien van het tweede punt van de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen bestaan dat de opgeëiste persoon naar Frans Guyana wordt overgeplaatst of dat aldaar de strafvervolging zou plaatshebben.
De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de raadsman.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat de garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4.1 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a en b, OLW
Uit het dossier blijkt dat de feiten, bedoeld onder 4.1 waarvoor de Franse justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon willen vervolgen, gedeeltelijk in Nederland is gepleegd. Artikel 13, eerste lid onder a van de OLW verbiedt in dit geval de overlevering voor deze feiten.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringsgrond, gelet op de feiten dat:
- de verdovende middelen in beslag zijn genomen in Frankrijk;
- de opsporing en vervolging van de strafbare feiten in Frankrijk zijn aangevangen;
- Frankrijk de medeverdachten gelijktijdig wil berechten met de opgeëiste persoon;
- in Nederland geen strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van deze feiten loopt.
Het voorgaande brengt naar de mening van de officier van justitie met zich dat op grond van de goede rechtsbedeling overlevering aan de Franse autoriteiten de voorkeur geniet boven de eventuele overname van de strafzaak door Nederland.
De raadsman stelt de vraag waarom de strafvervolging in Frankrijk moet plaatsvinden.
Cliënt bezit de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland. Daarbij hebben de strafrechtelijke gedragingen voor een deel in Nederland plaatsgehad.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat, gezien de door de officier van justitie aangevoerde gronden, zij in redelijkheid tot deze vordering heeft kunnen komen.
Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 2, 5, 6en 7 van de OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan M. le Procureur de la République de Creteil-Parquet bij de Tribunal de Grande Instance de Creteil, Frankrijk, ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. C. Klomp en A.H.J. Swart, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Hofstra, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.