Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 05/3137 GEMWT
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Amsterdam Oud Zuid,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. E. Pans.
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-belanghebbende],
derde-belanghebbende.
De rechtbank heeft op 1 juli 2005 een beroepschrift ontvangen, gericht tegen het besluit van verweerder van 23 mei 2005 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Het onderzoek is, na heropening, gesloten ter zitting van 10 mei 2007.
Eiser heeft met zijn woonschip “[naam]” in de jaren ’80 ligplaats gehad aan de Amsteldijk op nummer [nummer]. Eiser heeft vermoedelijk medio 1987 deze plek verlaten en met zijn schip ligplaats ingenomen aan de Amsteldijk op nummer [nummer]. Op 15 september 1998 heeft verweerder in het kader van gedoogbeleid de ligplaats voor het adres Amsteldijk [nummer] gelegaliseerd en aan eiser een ligplaatsvergunning verleend.
Eiser heeft aan verweerder op 31 maart 2004 een legaliserende vergunning voor de door hem ingenomen ligplaats op nummer [nummer]B gevraagd. Bij besluit van 24 november 2004, aangevuld bij schrijven van 1 maart 2005, heeft verweerder deze vergunning geweigerd. Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het verlenen van een vergunning in strijd is met de in artikel 2.2, derde lid van de Verordening genoemde belangen van veiligheid en ordening van het gebruik van het water. Eiser heeft met zijn schip naast twee reeds aanwezige schepen ligplaats ingenomen. Uit oogpunt van (brand)veiligheid is het niet wenselijk dat er woonboten in drie rijen naast elkaar liggen. Tevens is het uit oogpunt van ordening ongewenst dat de Amstel over een te grote breedte in beslag wordt genomen door woonschepen.
Voorts kan ingevolge het gevoerde bevriezingsbeleid het aantal ligplaatsen volgens verweerder niet uitgebreid worden. In beginsel worden slechts vrijgekomen ligplaatsen opgevuld en mogen er geen nieuwe plaatsen bijkomen. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden om daarvan in dit geval af te wijken. Ten slotte heeft verweerder meegewogen dat eiser reeds beschikt over een vergunning voor een ligplaats voor de Amsteldijk op nummer [nummer].
Eiser stelt dat zijn woonboot met medeweten van de instanties reeds achttien jaar op de huidige plaats aan de Amsteldijk op nummer [nummer]B ligt. Hij betwist dat er een onveilige situatie bestaat wanneer drie boten naast elkaar liggen. Volgens hem is het gevaar op brandoverslag minimaal. Ook is er in geval van brand voldoende gelegenheid om het schip te verlaten en kunnen de schepen in geval van brand gewoon wegvaren. Voorts betoogt eiser dat de vergunning ten onrechte is afgewezen op grond van het belang van ordening van het gebruik van water. Hij betoogt dat zijn schip geen extra beslag op het water legt nu hij reeds een ligplaatsvergunning heeft. Om die reden is ook van uitbreiding van het aantal ligplaatsen geen sprake.
De rechtbank overweegt als volgt.
In geding is eisers afgewezen aanvraag van 31 maart 2004 voor de ligplaats aan de Amsteldijk op nummer [nummer]B.
Ingevolge artikel 1.7 van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 (hierna: de Verordening) kan een vergunning of ontheffing, afgezien van de specifieke gronden, vermeld in de afzonderlijke bepalingen, worden geweigerd ingeval van strijd met de belangen die ten grondslag liggen aan de betrokken bepalingen of in geval van strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.2 eerste lid van de Verordening is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een woonboot een ligplaats in te nemen. De vergunning is persoons-, ligplaats- en vaartuiggebonden. Burgemeester en wethouders kunnen, ingevolge het derde lid van artikel 2.2 van de Verordening in het belang van ordening van het
gebruik van het water, de openbare orde, de veiligheid, het milieu en het stadsschoon de vergunning weigeren.
De rechtbank stelt voorop dat aan verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij de vraag of het belang van de ordening van het gebruik van het water, en/of het belang van de veiligheid aan de orde is.
Naar het oordeel van de rechtbank is evident dat de situatie dat er drie in plaats van twee schepen naast elkaar liggen een verhoogd veiligheidsrisico oplevert. Daarbij speelt niet alleen een rol het risico van brandoverslag, maar is ook van belang dat de mogelijkheden om bij brand te vluchten bemoeilijkt worden. Verweerders uitgangspunt om daarom in beginsel maximaal twee schepen naast elkaar ligplaats te laten innemen, acht de rechtbank niet onredelijk. Nu het schip van eiser het derde schip op rij is, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de weigeringsgrond van het belang van veiligheid zich voordoet als bedoeld in artikel 2.2 eerste lid van de Verordening.
Ook verweerders stelling dat het uit oogpunt van ordening ongewenst is dat er drie schepen naast elkaar liggen, acht de rechtbank niet onredelijk. Te meer daar op andere plaatsen in de Amstel maximaal twee schepen naast elkaar liggen. Derhalve was verweerder mede bevoegd de gevraagde ligplaats vergunning te weigeren op grond van strijd met het belang van de ordening van het gebruik van het water.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de daarvoor in aanmerking komende belangen, in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in overweging genomen.
Verweerder heeft bij zijn besluitvorming mede betrokken de omstandigheid dat aan eiser in 1998 een vergunning is verleend voor het innemen van een ligplaats aan de Amsteldijk op nummer [nummer]. Heden heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de beroepsprocedure met registratienummer AWB 06/5474 GEMWT. In deze uitspraak is geoordeeld dat deze ligplaatsvergunning van eiser uit 1998 in verband met de daaraan verbonden voorwaarde inmiddels van rechtswege vervallen is.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het in de lijn der verwachting ligt dat eiser, indien hij alsnog een aanvraag voor de ligplaats op nummer [nummer] zou indienen, een ligplaatsvergunning zou worden verleend. Voorts acht verweerder het alsdan tot zijn verantwoordelijkheid behoren om het innemen van die ligplaats te helpen faciliteren.
Het vorenstaande leidt de rechter tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in aanmerking komt om te worden vernietigd op de aangevoerde gronden, zodat het beroep van eiser ongegrond is.
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2007 door mr. J.J. Bade, voorzitter en
mrs. B.E. Mildner en C.G. Meeder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier de voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: C