RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.257.2007
RK nummer: 07/3026
Datum uitspraak: 6 juli 2007
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 mei 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 26 maart 2007 door het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) bij de Arrondissementsrechtbank (Landgericht) Limburg a.d. Lahn, Bondsrepubliek Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedatum] 1981,
[adres]
thans gede-tineerd in het Huis van Bewaring “Haarlem” te Haarlem,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2007. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W. Timmermans, advocaat te Rotterdam gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel (Haftbefehl) van het Amtsgericht Limburg a.d. Lahn van 24 januari 2007 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt, zoals vermeld op bijlage 1 bij de OLW.
Het feit is zowel naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland als naar Nederlands recht strafbaar.
Op dit feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit nu een ander in zijn auto in de Bondsrepubliek Duitsland heeft gereden. De autoriteiten in Duitsland hebben weliswaar een kopie van zijn rijbewijs kunnen maken, maar dat komt omdat hij zijn rijbewijs altijd in de auto bewaart, aldus de opgeëiste persoon.
De raadsman heeft namens de opgeëiste persoon verzocht de behandeling aan te houden nu de opgeëiste persoon met naam en toenaam kan verklaren wie er in zijn auto heeft gereden op die bewuste dag. Uit de stukken die door de autoriteiten van de Bondsrepubliek zijn toegezonden, is niet komen vast te staan dat zij de opgeëiste persoon in de auto hebben aangetroffen, nu zij ook niet zijn overgegaan tot aanhouding van de bestuurder van de auto.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende:
Op 20 juni 2007 is aanvullende informatie ontvangen van de Staatsanwalt van het Staatsanwaltschaft bij het Landgericht Limburg a.d. Lahn, onder meer inhoudende dat:
“den Beschuldigte anhand eins mitgefürten Fürherschein und des darin befindlichen Lichtbildes zweifelsfrei identifiziert wurde. Es bestand Übereinstimmung zwischen der festgenommenen Person und der auf dem Lichtbild abgebildeten Person. Kopiën des Fürherscheins befinden sich anbei”
De rechtbank constateert dat de foto op de meegezonden kopie van het rijbewijs de opgeëiste persoon betreft, hetgeen door de opgeëiste persoon overigens ook niet wordt weersproken.
Het door de opgeëiste persoon gevoerde verweer dat iemand anders op 13 januari 2007 in zijn auto heeft gereden is een bewijsverweer en dient voor de Duitse justitie gevoerd te worden.
Dat er overigens ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
De opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor het feit. De verwachting bestaat dat hij niet het recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. Op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW moet de opgeëiste persoon in zoverre gelijk worden gesteld aan een Nederlander. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie is gegeven.
Het Openbaar Ministerie bij de Arrondissementsrechtbank heeft op 29 mei 2007 de volgende garantie gegeven:
Mocht het tot een veroordeling in de Duitse Bondsrepubliek komen, dan garanderen wij dat [opgeëiste persoon] desgewenst een ten uitvoer te leggen vrijheidsstraf in Nederland kan uitzitten. De omzettingsprocedur in de zin van artikel 11 van de overeenkomst inzake de overbrenging van veroordeelde personen d.d. 21 maart 1983 kan worden toegepast.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hijdeze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) bij de Arrondissementsrechtbank (Landgericht) Limburg a.a. Lahn ten behoeve van het in de Bondsrepubliek Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.A. Spoel, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.