Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
In het geding met reg.nr. AWB 05/5197 ANW
[eiseres], wonende te [woonplaats] (Kaap-Verdië),
eiseres,
De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gevestigd te Amstelveen
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek.
De rechtbank heeft op 8 november 2005 een beroepschrift ontvangen (verzonden op 3 november 2005), gericht tegen het besluit van verweerder van 22 september 2005 (het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 18 april 2007.
Op 10 december 2004 heeft verweerder een beschikking inzake de afwijzing van een uitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet (ANW) naar het Instituto de Seguros e Previdênca Social gezonden, ter directe doorzending aan eiseres. Het Instituto Nacional de previdência Social (INPS) heeft verweerder bericht dat het besluit op 25 januari 2005 aan eiseres is toegezonden. Eiseres heeft op 21 maart 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 5 april 2005 ontvangen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het bezwaar niet binnen de bezwaartermijn van zes weken is ingediend. Tevens is overwogen dat eiseres het bezwaarschrift niet heeft ondertekend en dat zij dit verzuim ook niet heeft hersteld.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.
Artikel 28, eerste lid, van het Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het op 18 november 1981 te ‘s-Gravenhage ondertekende verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië inzake sociale zekerheid (AA) bepaalt dat het bevoegde orgaan van het land van de woonplaats de aanvrager in kennis stelt van de genomen beslissingen door middel van een in de taal van de aanvrager opgestelde samenvatting waarbij de door de desbetreffende organen genomen beslissingen zijn gevoegd. In deze samenvatting worden eveneens de rechtsmiddelen en beroepstermijnen vermeld, welke in de wetgevingen van de beide landen zijn voorzien. De beroepstermijnen gaan eerst in na de dag waarop de aanvrager de samenvatting heeft ontvangen.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 2, van het AA wordt voor de toepassing van dit Akkoord van Kaapverdische zijde het Instituto nacional da Previdencia Social als verbindingsorgaan aangewezen.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 10 december 2004 door het INPS op 25 januari 2005 aan eiseres is verzonden.
De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat daarmee niet vaststaat dat de termijn voor de indiening van het bezwaarschrift op 26 januari 2005 is aangevangen. Immers, op grond van het AA ving deze termijn eerst aan op het moment van de ontvangst door eiseres. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat bepalend is het moment waarop de postbestelling dan wel de uitreiking op het adres van eiseres heeft plaatsgevonden.
Verweerder heeft het primaire besluit niet aangetekend doen doorzenden. Conform vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) komt het risico van het niet kunnen aantonen dat het betreffende stuk daadwerkelijk is ontvangen voor rekening en risico van degene die dat stuk niet aangetekend of met bewijs van ontvangst heeft verzonden. De rechtbank ziet geen reden op grond waarvan dit door de tussenkomst van een verbindingsorgaan als bedoeld in het AA anders zou zijn, gelet op de bewoordingen van artikel 28 van het AA.
Zijdens eiseres is gesteld dat zij het primaire besluit eerst op 6 maart 2005 heeft ontvangen. De rechtbank acht deze stelling niet ongeloofwaardig.
Gelet op het vorenoverwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat de bezwaartermijn op 7 maart 2005 is aangevangen, zodat het bezwaarschrift, door verweerder ontvangen op 5 april 2005, tijdig is ingediend.
Ter zake van het verzuim het bezwaarschrift te ondertekenen, overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 6:5, eerste lid, Awb bepaalt dat het bezwaarschrift wordt ondertekend.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen, maar is niet tot dit herstel overgegaan. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 8 april 2004 (LJN: AO9413) is de rechtbank van oordeel dat het gepleegde verzuim in het onderhavige geval onvoldoende zwaarwegend is om tot niet-ontvankelijkheid te concluderen. Gelet op de nadrukkelijke betrokkenheid en interventies van de zijde van het INPS ten behoeve van eiseres, in het bijzonder de brieven van 24 augustus en 2 september 2005 waarin het INPS verweerder bericht dat eiseres (in maart) een bezwaarschrift heeft ingediend, acht de rechtbank de identiteit van de indiener van het bezwaarschrift vaststaand.
Gezien het bovenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het bestreden besluit houdt derhalve in rechte geen stand en het beroep van eiseres zal gegrond worden verklaard. Verweerder zal worden opgedragen om binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiseres te nemen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid tot veroordeling in de proceskosten omdat niet gebleken is van daarvoor in aanmerking komende kosten.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een besluit op het bezwaarschrift van eiseres dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 24 mei 2007 door mr. C.G. Meeder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Nubé, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier is niet in staat te tekenen De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B