ECLI:NL:RBAMS:2007:BA8960

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/110709-01
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in strafvervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 juli 2007 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van de verdachte. De zaak betreft een verkeersdelict waarbij de verdachte op 3 juni 2001 betrokken was bij een eenzijdig verkeersongeval. De officier van justitie heeft de zaak op 10 april 2003 bij de rechtbank aangebracht, maar de dagvaarding werd nietig verklaard wegens onjuiste betekening. Na een hernieuwde aanbrenging op 30 september 2003, waarbij de verdachte getuigen wilde laten horen, is de zaak op 15 januari 2004 behandeld, maar zonder de aanwezigheid van de verdachte of de getuigen. De rechtbank heeft toen direct uitspraak gedaan en de verdachte veroordeeld. De verdachte heeft vervolgens in hoger beroep gegaan, wat leidde tot een nietigverklaring van de oproeping voor de zitting van 15 januari 2004 door het Hof op 26 april 2006.

De officier van justitie heeft de zaak opnieuw bij de rechtbank aangebracht, maar de zitting van 9 februari 2007 werd ingetrokken. De raadsman van de verdachte heeft op de zitting van 21 juni 2007 aangevoerd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het relevante tijdsverloop meer dan 37 maanden bedraagt, wat de redelijke termijn overschrijdt. De rechtbank heeft geoordeeld dat in een eenvoudige verkeerszaak overschrijding van de redelijke termijn leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting van 5 juli 2007.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/110709-01
Datum uitspraak: 5 juli 2007
op tegenspraak, raadsman gemachtigd
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
gedetineerd uit andere hoofde in de Penitentiaire Inrichting Arnhem-De Berg te Arnhem.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 juni 2007.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
2.1. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) inmiddels is verstreken.
2.2. De rechtbank overweegt als volgt
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt:
- verdachte is op 3 juni 2001 betrokken geraakt bij een eenzijdig verkeersongeval. Daarbij heeft een inzittende letsel opgelopen.
- verdachte is dezelfde dag als verdachte verhoord;
- de officier van justitie heeft de verkeerszaak bij deze rechtbank aangebracht op 10 april 2003. Toen is de dagvaarding nietig verklaard wegens onjuiste betekening;
- op 30 september 2003 heeft de officier van justitie de zaak opnieuw aangebracht. Verdachte is ter terechtzitting verschenen. Hij heeft aldaar verzocht om het verhoor van drie getuigen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden teneinde de opgegeven getuigen ter zitting te horen;
- op 15 januari 2004 is de behandeling van de zaak hervat. De getuigen noch verdachte zijn verschenen. De rechtbank heeft direct uitspraak gedaan en verdachte veroordeeld;
- verdacht heeft langere tijd geen vaste woon- of verblijfplaats gehad. Begin augustus 2005 is de uitspraak aan verdachte betekend.
- op 18 augustus 2005 is verdachte in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank van 15 januari 2004;
- op 26 april 2006 heeft het Hof de oproeping voor de zitting van 15 januari 2004 nietig verklaard;
- het openbaar ministerie heeft de zaak opnieuw aangebracht bij de rechtbank. Op 9 februari 2007 zou de zaak inhoudelijk behandeld worden. Kort voor de zitting heeft de officier van justitie de oproeping ingetrokken, omdat de raadsman van verdachte verzocht om het verhoor van een getuige;
- De zaak is opnieuw aangebracht voor de zitting van 21 juni 2007. De raadsman van verdachte heeft toen aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM inmiddels is verstreken.
Redelijke termijn
2.3. Verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijk tijdsverloop. De redelijkheid van de duur van een strafzaak is onder meer afhankelijk van de volgende omstandigheden:
De ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en/of diens raadsman op het procesverloop, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, de belangen van verdachte die op het spel staan, en de totale duur van de strafzaak.
Berekening
2.4. Verdachte is op 3 juni 2001 als verdachte gehoord. Deze datum markeert de aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Immers, vanaf dit moment kon verdachte in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld.
Voor de berekening of de redelijke termijn is overschreden tellen de volgende perioden mee:
3 juni 2001 – 30 september 2003 (= 27 maanden en 27 dagen)
26 april 2006 – 9 februari 2007 (= 9 maanden en 13 dagen). Totaal ruim 37 maanden.
In beginsel dient van dit tijdsverloop te worden afgetrokken de tijd die de officier in redelijkheid nodig heeft gehad om de zaak na het arrest van het hof opnieuw bij de rechtbank aan te brengen. Daar staat tegenover dat het na 9 februari 2007 ruim 4,5 maand heeft geduurd voor de zaak opnieuw op zitting is aangebracht, en de rechtbank deze periode niet heeft meegerekend.
Ook heeft de rechtbank de totale duur van de strafzaak vanaf de aanvang van de redelijke termijn in ogenschouw genomen. Dit is een periode van ruim 6 jaar. Tegen de achtergrond van dit tijdverloop had de officier van justitie met de grootste voortvarendheid de zaak opnieuw moeten aanbrengen.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank de bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden uit van een relevant tijdsverloop van 37 maanden.
2.5. In een strafzaak als de onderhavige, te weten een eenvoudige verkeerszaak zonder bijzonder onderzoek, en zonder bijzondere omstandigheden, dient overschrijding van de redelijke termijn in de regel te leiden tot strafkorting indien het relevante tijdsverloop twee jaar of meer bedraagt en tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie indien het relevante tijdsverloop 3 jaar of meer bedraagt.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. van der Veen, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.J.H.D. van Nass- van Vollenhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Hofstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2007.