ECLI:NL:RBAMS:2007:BA8795

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
358458 / HA ZA 06-4010
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ontwerp en levering van bruidskleding met betrekking tot een huwelijk

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een modeontwerper, [eiser], en een bekende Nederlander, [gedaagde], over de ontwerp en levering van bruidskleding. De procedure begon met een dagvaarding op 5 december 2006, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. De vordering van [eiser] is gericht op betaling van EUR 8.925,- voor de door hem ontworpen bruidskleding, die hij op 30 augustus 2006 aan [gedaagde] had gefactureerd. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat er een afspraak was gemaakt dat de bruidskleding gratis zou worden vervaardigd in ruil voor publiciteit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] en [gedaagde] sinds november 2005 samenwerkten aan een kledinglijn. De bruidsjurk en andere kledingstukken zijn ontworpen en vervaardigd door [eiser]. [gedaagde] heeft de factuur niet voldaan en stelt dat de gemaakte afspraken niet correct zijn weergegeven. De rechtbank heeft [eiser] opgedragen bewijs te leveren van de gemaakte afspraken, waarbij de bewijslast bij hem ligt volgens artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De rechtbank heeft verder bepaald dat indien [eiser] getuigen wil oproepen, dit zal plaatsvinden op 19 september 2007. De partijen zijn verplicht om tijdig bewijsstukken aan te leveren en de rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.W.H. Vink op 4 juli 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 358458 / HA ZA 06-4010
(CCH)
Vonnis van 4 juli 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te Amsterdam,
eiser,
procureur mr. B.O. Büller,
tegen
[gedaagde],
tevens bekend onder de naam [artiestennaam],
wonende te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. P. Katz.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 december 2006, met bewijsstukken,
- de conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- het tussenvonnis van 7 februari 2007,
- het proces-verbaal van comparitie van 22 mei 2007, met de daarin genoemde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] is modeontwerper. [gedaagde] is bekende Nederlander.
[eiser] en [gedaagde] werkten sinds november 2005 samen in het kader van de vervaardiging en exploitatie van een kledinglijn met de naam Women Business Couture. [eiser] ontwierp en vervaardigde de kleding. [gedaagde] hield zich bezig met zowel de creatieve kant als de zakelijke aangelegenheden die daarmee waren verbonden.
De bruidsjurk die [gedaagde] droeg tijdens haar op 3 juni 2006 te Vauvert (Frankrijk) gesloten huwelijk met de heer [b[betrokkene1] (hierna: [betrokkene1]), alsmede de kleding van [betrokkene1], zijn zoon en de dochters van [gedaagde] (hierna: de bruidskleding), is door [eiser] ontworpen en vervaardigd.
Op 30 augustus 2006 heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur, gedateerd 12 juni 2006, gestuurd voor een bedrag van EUR 8.925,-. [gedaagde] heeft de factuur niet voldaan.
De vordering
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van EUR 8.925,- binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover tot de voldoening, en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van EUR 833,- aan buitengerechtelijke incassokosten, alsmede zodanige beslissingen(en) te nemen als de rechtbank meent te behoren, en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] de factuur ad EUR 8.925,- met betrekking tot de door hem ontworpen en vervaardigde bruidskleding ten onrechte onbetaald laat. [eiser] is met [gedaagde] op of omstreeks 10 december 2005 overeengekomen dat hij haar bruidsjurk gratis zou vervaardigen in ruil voor de publiciteit die het huwelijk van [gedaagde] zou opleveren. [gedaagde] zou de kosten van de stof van de bruidsjurk voldoen. Enkele dagen later is [eiser] met [gedaagde] overeengekomen dat hij eveneens de overige bruidskleding (een avondjurk voor [gedaagde], het pak van [betrokkene1] en de kleding voor de kinderen) zou ontwerpen, waarvoor hij een vriendenprijs in rekening zou brengen. Ook hiervoor heeft [gedaagde] de stoffen betaald. [eiser] heeft 207 uur aan het ontwerpen en vervaardigen van de overige bruidskleding besteed. Op grond van het aantal gewerkte uren zou hij EUR 15.525,- aan [gedaagde] hebben moeten factureren. [eiser] heeft echter, conform de gemaakte afspraak een vriendenprijs te zullen rekenen, EUR 8.925,- in rekening gebracht. Ten onrechte laat [gedaagde] deze factuur onbetaald.
Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering en voert primair aan dat met [eiser] was afgesproken dat hij alle bruidskleding gratis zou vervaardigen. Tijdens een bespreking op of omstreeks 10 december 2005 heeft [eiser] dit aanbod aan [gedaagde] en [betrokkene1] gedaan. Volgens [eiser] zou de publiciteit rond het huwelijk hem zakelijk voordeel opleveren. [gedaagde] heeft aangeboden de benodigde stoffen te betalen, waar [eiser] mee akkoord ging. Indien de rechtbank oordeelt dat sprake is van enige betalingsverplichting ten aanzien van de bruidskleding, voert [gedaagde] subsidiair aan dat zij als opdrachtgever moet worden beschouwd voor de bruidsjurk, de avondjurk en de jurken van haar dochters, terwijl [betrokkene1] als opdrachtgever moet worden beschouwd van zijn trouwpak en het pak van zijn zoon. Een eventuele betalingsverplichting van [gedaagde] strekt zich niet uit over de aan [betrokkene1] geleverde pakken. Tevens betwist [gedaagde] de juistheid van de factuur en de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende. [eiser] legt aan zijn vordering de stelling ten grondslag dat hij met [gedaagde] is overeengekomen dat zij voor de overige bruidskleding een vriendenprijs zou betalen. [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat zij met [eiser] is overeengekomen dat alle bruidskleding gratis zou worden ontworpen en vervaardigd.
Nu [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten, ligt de bewijslast van de tussen partijen gemaakte afspraken ingevolge artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij [eiser]. De rechtbank zal [eiser], overeenkomstig zijn bewijsaanbod, opdragen dat bewijs te leveren.
Indien [eiser] niet slaagt in het hem opgedragen bewijs, zal zijn vordering worden afgewezen. Indien [eiser] wel slaagt in het hem opgedragen bewijs, zal hij vervolgens nader dienen te adstrueren waarom de door hem voor de bruidskleding in rekening gebrachte prijs een vriendenprijs is. De rechtbank geeft [eiser] in overweging op dit punt reeds bij conclusie na enquête in te gaan.
De beslissing
De rechtbank
draagt [eiser] op te bewijzen dat hij met [gedaagde] is overeengekomen dat zij voor de overige bruidskleding een vriendenprijs zou betalen;
bepaalt dat, indien [eiser] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. A.W.H. Vink in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220 op 19 september 2007 van 9.30 tot 12.30 uur,
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank - ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
bepaalt dat [eiser], indien hij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, hij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven,
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2007.?