ECLI:NL:RBAMS:2007:BA8371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05-4031 WW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij indienen bezwaar tegen terugvordering uitkering Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin een bedrag van € 3990,35 werd teruggevorderd wegens ten onrechte ontvangen uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Eiser had zijn bezwaarschrift te laat ingediend, maar stelde dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege zijn ernstige ziekte en verblijf in het buitenland voor behandeling.

De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de termijn voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar was. Eiser had voldoende onderbouwd dat hij door zijn medische omstandigheden niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank wees erop dat eiser zijn ziekte en vertrek naar Hong Kong voor behandeling had gemeld aan de afdeling Ziektewet van verweerder, en dat verweerder op de hoogte was van zijn afwezigheid. De rechtbank concludeerde dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van verschoonbare termijnoverschrijdingen in bestuursrechtelijke procedures, vooral in situaties waarin de indiener door bijzondere omstandigheden, zoals ziekte, niet in staat is om tijdig te reageren.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
In het geding met reg.nr.: AWB 05/4031 WW
inzake
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
vertegenwoordigd door A.G. de Vos,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.G. Kramer.
1. PROCESVERLOOP
Op 2 september 2005 heeft de rechtbank een beroepschrift van eiser ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 27 juli 2005 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2007.
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 21 april 2005 heeft verweerder een bedrag van € 3990,35 van eiser teruggevorderd in verband met ten onrechte ontvangen uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) in de periode van 1 maart 2004 tot en met 7 november 2004.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 23 juni 2005, door verweerder ontvangen op 28 juni 2005, bezwaar gemaakt.
Eiser heeft verweerder desgevraagd aangegeven waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het bezwaar is door verweerder bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
De rechtbank overweegt als volgt.
In geschil is (slechts) de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Met betrekking tot de door eiser eerst in beroep betwiste ontvangst van het primaire besluit wordt als volgt overwogen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 augustus 2004 (LJN: AQ8960) acht de rechtbank in het voorliggende geval niet de jurisprudentie van toepassing, welke inhoudt dat het risico van het niet-aangetekend verzenden van een poststuk in beginsel voor rekening komt van de afzender. Die jurisprudentie is van toepassing in de gevallen waarin de betrokkene op geloofwaardige wijze de tijdige ontvangst van een besluit ontkent, hetgeen zich in het voorliggende geval nu juist niet voordoet. Eiser erkent immers dat hij het besluit van 21 april 2005 heeft ontvangen. Hij voert slechts aan dat hij - gelet op zijn verblijf in Hong Kong van 22 april 2005 tot en met 21 juni 2005 - niet weet wanneer dat het geval is geweest. Zo in deze laatste stelling al moet worden gelezen dat eiser de ontvangst van het besluit op 22 april 2005 ontkent, is de rechtbank van oordeel dat het hier geen geloofwaardige wijze van ontkenning betreft.
Gelet hierop moet worden geconstateerd dat de bezwaartermijn is aangevangen op 22 april 2005, te weten: één dag na de bekendmaking, en is geëindigd op 3 juni 2005. Vast staat dat het bezwaarschrift van 23 juni 2005, op 28 juni 2005 door verweerder is ontvangen. Geconcludeerd dient dan ook te worden dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Eiser heeft zo spoedig mogelijk, namelijk binnen een week nadat hij alsnog bekend was geworden met het besluit, bezwaar gemaakt. Aan de orde is derhalve de vraag of de te late indiening van het bezwaar verschoonbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de te late indiening van het bezwaar verschoonbaar is, gelet op het feit dat eiser in de gehele periode van belang bij voortduring buiten staat moet worden geacht zijn belangen naar behoren te behartigen danwel te laten behartigen. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser in beroep stukken heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij leed aan een ernstige levensbedreigende ziekte, waarvoor hij in Nederland niet langer kon worden behandeld. De ernst van eisers medische gesteldheid en zijn afwezigheid in verband met behandeling van deze ziekte in Hong Kong in de periode van 22 april 2005 tot en met 21 juni 2005 heeft eiser met de in beroep overgelegde documenten naar oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd.
Mede gelet op voornoemde medische omstandigheden is de rechtbank voorts van oordeel dat eiser in dit geval niet verweten kan worden dat hij gedurende zijn afwezigheid maatregelen had moeten nemen voor een adequate postverzorging. Eiser heeft in dit kader voorts nog gesteld geen (Nederlandssprekende) vrienden of kennissen te hebben die zorg hadden kunnen dragen voor een tijdige indiening van een bezwaarschrift, hetgeen verweerder niet heeft betwist. De rechtbank wijst in dit verband tevens op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 augustus 2006 (LJN: AY8173). Voorts vergezelde de echtgenote van eiseres hem naar China.
Bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de geconstateerde termijnoverschrijding acht de rechtbank voorts van belang dat eiser de verzekeringsarts en de afdeling Ziektewet (ZW) van verweerder op de hoogte heeft gesteld van zijn ziekte en zijn vertrek naar Hong Kong voor behandeling daarvan. Eisers afwezigheid in verband met zijn medische behandeling is door de afdeling ZW (blijkens een telefoonnotitie van 18 april 2005) ook geaccordeerd ‘tot na 20 juni 2005’. Naar oordeel van de rechtbank kon eiser ook volstaan met de mededeling aan de afdeling ZW, nu hij ten tijde in geding een ZW-uitkering ontving en uit de gedingstukken niet is gebleken dat eiser nog een beslissing (tot terugvordering) inzake een eerder door hem genoten WW-uitkering hoefde te verwachten. Overigens heeft verweerder ter zitting verklaard dat een melding aan de afdeling ZW voldoende moet worden geacht om aan te nemen dat verweerder op de hoogte was van eisers afwezigheid. Dat zoals thans is gebleken de precieze datum van vertrek van eiser naar Hong Kong eerder heeft plaatsgevonden dan gepland (op 22 april 2005 in plaats van de 1e week van mei), doet aan vorenstaande overwegingen naar het oordeel van de rechtbank niet af, mede gelet op het belang van eiser om zo spoedig mogelijk behandeling te verkrijgen voor zijn ziekte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Aldus dient de termijnoverschrijding bij het indienen van het bezwaar door eiser verschoonbaar te worden geacht en heeft verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd vanwege strijd met het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb. Gelet daarop behoeven de overige grieven van eiser geen bespreking meer.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van eiser, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 1 maart 2007 door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier: De rechter:
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Coll: C