ECLI:NL:RBAMS:2007:BA7413

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1373 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F.A.M. Graafland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplantplicht bij kapvergunning en het beginsel van reformatio in peius

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting 'Hou 't Science Park Groen' en het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft een kapvergunning die aan het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam was verleend voor het kappen van bomen ten behoeve van de aanleg van een ontsluitingsweg. De vergunning was aanvankelijk verleend met de voorwaarde dat er na de werkzaamheden een gelijk aantal nieuwe bomen zou worden teruggeplant. Echter, bij de beslissing op het bezwaar van eiseres heeft het College deze herplant-voorwaarde laten vervallen, wat eiseres in een ongunstiger positie bracht. De rechtbank oordeelde dat dit in strijd was met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat iemand door het indienen van een bezwaar niet in een ongunstiger positie mag komen, ook wel bekend als het verbod van reformatio in peius. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het College op om opnieuw een beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de gemeente Amsterdam gelast om het door eiseres betaalde griffierecht van € 273,- te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van de rechten van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures, vooral als het gaat om voorwaarden die aan vergunningen zijn verbonden.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 05/1373 BESLU
tussen:
Stichting “Hou ’t Science Park Groen”, gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door drs. P.K. Sagel,
en:
het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. W.D. de Vos.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
Het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam, vergunninghouder,
vertegenwoordigd door mr. W.D. de Vos.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 23 februari 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 12 januari 2005 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Na schorsing van het onderzoek ter zitting van 6 juli 2006 en heropening van het vooronderzoek hebben partijen nog stukken naar de rechtbank gestuurd. Nadat partijen toestemming hebben gegeven nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, is het onderzoek gesloten.
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit 30 juni 2004 heeft verweerder aan het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam vergunning verleend voor het kappen van vier bomen en 1.610 m2 bosschage voor het aanleggen van een ontsluitingsweg ten behoeve van het project herinrichting Sciencepark Oost aan de Kruislaan te Amsterdam. Daarbij heeft verweerder een herplantplicht opgelegd, inhoudende dat er na het gereedkomen van de werkzaamheden minimaal een zelfde aantal nieuwe bomen moet worden teruggeplant. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder bij het bestreden besluit de daaraan verbonden voorwaarde ten aanzien van de herplantplicht ingetrokken. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de bomen inmiddels zijn geveld, zodat eiseres geen belang meer heeft bij de behandeling van haar bezwaren, met uitzondering van het bezwaar gericht tegen de invulling van de aan de vergunning verbonden herplantplicht. Dienaangaande stelt verweerder dat de voorwaarde dat na het gereed komen van de werkzaamheden minimaal een zelfde aantal nieuwe bomen moet worden teruggeplant, niet voldoet aan de voorwaarde dat deze naar tijd en plaats zoveel mogelijk wordt geconcretiseerd. Derhalve is ten onrechte een herplantplicht opgelegd, aldus verweerder.
Eiseres stelt - voor zover van belang - dat verweerder de aan de kapvergunning verbonden herplantplicht ten onrechte heeft laten vervallen.
De rechtbank overweegt als volgt.
In geding is de alleen nog aan de orde de vraag of verweerder de aan de kapvergunning verbonden voorwaarde ten aanzien van de herplantplicht terecht heeft ingetrokken.
Artikel 2, eerste lid, van verweerders Kapverordening bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders een houtopstand te vellen anders dan bij wijze van dunning.
Artikel 5, eerste lid, van de Kapverordening bepaalt dat Burgemeester en Wethouders de vergunning slechts kunnen weigeren in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps- of stadsschoon of om andere redenen van milieubeheer.
In het tweede lid is bepaald dat ter bescherming van de belangen, welke door deze verordening worden gediend, aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Vaststaat dat verweerder van deze discretionaire bevoegdheid gebruik heeft gemaakt en aan de bij besluit van 30 juni 2004 verleende kapvergunning de plicht heeft verbonden dat er na het gereedkomen van de werkzaamheden minimaal een zelfde aantal nieuwe bomen moet worden teruggeplant.
De rechtbank stelt vast dat alleen de derde belanghebbende (eiseres) bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 30 juni 2004. Tegen de in het besluit opgenomen herplantingsverplichting heeft eiseres aangevoerd dat deze voorwaarde onduidelijk is. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 september 2004 is dienaangaande overwogen dat, voor zover de in het bestreden besluit (in primo) opgenomen herplantingsverplichting niet duidelijk genoeg is geformuleerd, dat gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is het in strijd met het in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten liggend beginsel, dat iemand ten gevolge van het door hem ingediende bezwaar in een ongunstiger positie komt (“reformatio in peius”, zie Raad van State, LJN: AL3049). Dit zou anders zijn als de bevoegdheid van een bestuursorgaan tot wijziging ten nadele van de bezwaarde op andere grond bestaat, doch dat is in het onderhavige geval niet aan de orde. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Kapverordening. Niet is gesteld noch gebleken dat in de bezwaarprocedure nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen, op grond waarvan verweerder bevoegd en verplicht zou zijn het besluit in primo ten nadele van eiseres te wijzigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres door het door verweerder bij het bestreden besluit laten vervallen van de herplant-voorwaarde in een ontoelaatbaar verslechterde positie geraakt. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen en verweerder dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald, opnieuw een beslissing op het bezwaarschrift van eiseres dienen te nemen.
Nu de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaart, houdt deze uitspraak op grond van het bepaalde in artikel 8:74, lid 1, van de Awb tevens in dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 273,- wordt vergoed door de gemeente Amsterdam.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene;
- gelast dat de gemeente Amsterdam aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad
€ 273,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 mei 2007, door mr. J.F.A.M. Graafland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B