ECLI:NL:RBAMS:2007:BA5008
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. van Hees
- Rechtspraak.nl
Geschil over nalatenschap tussen zoon en tweede echtgenote van erflater met betrekking tot legitieme portie
In deze zaak gaat het om een geschil over de nalatenschap van erflater C, die op 8 augustus 2001 is overleden. De zoon van erflater uit zijn eerste huwelijk, A, is in conflict met de tweede echtgenote van erflater, B, over de legitieme portie. Erflater had in zijn testament van 6 december 1993 B en zijn drie kinderen als erfgenamen benoemd, waarbij hij een ouderlijke boedelverdeling had gemaakt. A heeft het testament niet schriftelijk bekrachtigd en beroept zich op zijn legitieme portie, die volgens hem opeisbaar is. B betwist dit en stelt dat A stilzwijgend heeft ingestemd met het testament en dat zijn legitieme portie pas opeisbaar is na haar overlijden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap openviel voor de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht, waardoor het oude erfrecht van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat A recht heeft op zijn legitieme portie, die is vastgesteld op € 76.237,23, en dat deze vordering thans opeisbaar is. De rechtbank wijst de vordering van A toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. B wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de uitvoerbaarverklaring bij voorraad toegewezen, omdat het belang van A zwaarder weegt dan dat van B bij het behoud van de bestaande toestand tot op een rechtsmiddel tegen het vonnis is beslist.