ECLI:NL:RBAMS:2007:BA4649

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3649
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op langdurigheidstoeslag en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hagg, en het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam, vertegenwoordigd door drs. A.A. Brouwer. De eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om zijn aanvraag voor een langdurigheidstoeslag op grond van artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) af te wijzen. Eiser stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn bezwaarschrift mondeling toe te lichten, wat volgens hem leidde tot een onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd besluit.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder verplicht was om eiser te horen voordat op het bezwaarschrift werd beslist. De rechtbank benadrukte dat de uitzonderingen op de hoorplicht restrictief moeten worden toegepast en dat in dit geval niet was voldaan aan de voorwaarden om af te zien van het horen van eiser. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven, omdat eiser niet de kans had gekregen om zijn bezwaren toe te lichten.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de resterende verdiencapaciteit van eiser, wat ook een schending van de zorgvuldigheidseisen inhield. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht en de zorgvuldigheidseisen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 05/3649 WWB
tussen:
[eiser], wonende te Amsterdam,
eiser,
vertegenwoordigd door mr. I.M. Hagg,
en:
het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door drs. A.A. Brouwer.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 14 juli 2005 een beroepschrift ontvangen, gericht tegen het besluit van verweerder van 2 juni 2005 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Het onderzoek is, na heropening, gesloten ter zitting van 30 januari 2007.
2. OVERWEGINGEN
Bij primair besluit van 28 januari 2005 heeft verweerder eisers aanvraag om verlening van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder van het horen van eiser afgezien, omdat alle voor de besluitvorming relevante feiten en omstandigheden bekend waren en hieruit reeds aanstonds bleek dat het bezwaar ongegrond was. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat uit onderzoek van het dossier en andere van belang zijnde stukken weliswaar is gebleken dat eiser een arbeidsongeschiktheidspercentage heeft van 80-100%, maar dat bij zijn laatste beoordeling niet is afgezien van een arbeidsdeskundig onderzoek.
Eiser voert aan dat verweerder heeft verzuimd hem in de gelegenheid te stellen zijn bezwaarschrift mondeling toe te lichten. Gelet hierop moet het bestreden besluit als onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd worden aangemerkt.
Voorts betoogt eiser dat de wijze waarop het onderzoek door een arbeidsdeskundige in 2004 heeft plaatsgevonden, niet kan worden aangemerkt als een arbeidsdeskundigheidsonderzoek in de zin van de wet.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verweerder gehouden de belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, alvorens op een bezwaarschrift te beslissen. Hiervan kan blijkens artikel 7:3 van de Awb slechts worden afgezien in een beperkt aantal gevallen, onder meer wanneer het bezwaar kennelijk ongegrond is. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dienen de uitzonderingsmogelijkheden op de hoorplicht restrictief te worden gehanteerd, hetgeen betekent dat eerst van een kennelijk ongegrond bezwaar gesproken kan worden wanneer uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs over die conclusie geen twijfel mogelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank was in dit geval aan die voorwaarden niet voldaan. Verweerder had derhalve niet kunnen oordelen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en had eiser in de gelegenheid moeten stellen zijn bezwaren toe te lichten.
Nu dit niet is gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat reeds om deze reden het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep van eiser zal dan ook om deze reden gegrond worden verklaard. Daarbij komt dat, gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 september 2006 (LJN: AY8817), onderzoek had dienen plaats te vinden naar een eventueel resterende verdiencapaciteit van eiser. Nu dit niet is gebeurd is het aan het bestreden besluit voorafgaande onderzoek onvoldoende zorgvuldig geweest.
Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
Ter voorkoming van ongerechtvaardigde verwachtingen wijst de rechtbank er op dat dit niet betekent dat eiser recht op langdurigheidstoeslag heeft. Verweerder dient bij de nieuw te nemen beslissing op het bezwaarschrift alle daarvoor relevante omstandigheden te betrekken.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard dient verweerder op grond van het bepaalde
aan eiseres het griffierecht van € 37,- te vergoeden.
Tevens ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-. Daarbij is 1 punt toegekend voor het indienen van een beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting op 24 augustus 2006 en op 30 januari 2007 in een zaak van gemiddeld gewicht. Aangezien ten behoeve van eiser ter zake van dit beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de Rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 37,- vergoedt, te betalen door de gemeente Amsterdam aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de hiervoor omschreven proceskosten, begroot op € 644,-, te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 13 maart 2007door mr. H.G. Schoots, voorzitter
en mrs. T. van Muijden en, P.H. Banda rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier bij afwezigheid van de voorzitter
tekent de oudste rechter
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: C