ECLI:NL:RBAMS:2007:BA4051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4122 BELE
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieverdeling Gemeentelijke Onderwijsachterstandenbeleid door het stadsdeel Zuideramstel

In deze zaak heeft eiseres, de Stichting Amsterdamse Samenwerkende Katholieke Basisscholen, een aanvraag ingediend voor subsidie in het kader van het Gemeentelijke Onderwijsachterstandenbeleid (Goa) voor het schooljaar 2004-2005. De aanvraag betrof een totaalbedrag van € 117.700,- voor twee locaties van de St. Catharinaschool in Amsterdam. De rechtbank behandelt het geschil over de wijze van verdeling van de beschikbare subsidiegelden door verweerder, het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel. Voorheen werd de verdeling gedaan op basis van een gewichtenregeling, waarbij scholen met veel allochtone leerlingen meer subsidie ontvingen. Deze regeling is echter losgelaten voor het jaar 2003-2004, wat leidde tot onvrede bij eiseres, die meende dat de nieuwe verdelingswijze niet recht deed aan de wetgeving en de bedoelingen van de Minister van Onderwijs.

De rechtbank overweegt dat de wijziging in de verdelingssystematiek niet in strijd is met de wet en dat verweerder voldoende ruimte heeft om beleidskeuzes te maken. Eiseres heeft aangevoerd dat de nieuwe verdeling niet recht doet aan de onderwijsachterstanden van haar leerlingen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen voldoende aanknopingspunten zijn om te stellen dat verweerder de gewichtenregeling had moeten toepassen. De rechtbank concludeert dat de verdeling van de beschikbare middelen door verweerder redelijk is en dat er geen grond is voor het oordeel dat de beslissing om de gewichtenregeling los te laten onredelijk of onjuist is.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 4 april 2007 door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is bekendgemaakt aan de partijen.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 05/4122 BELEI
van:
het bestuur van de Stichting Amsterdamse Samenwerkende Katholieke Basisscholen,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. P.L.J.V. Koonen. Tevens was ter zitting aanwezig [...],
tegen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. van Muijen. Tevens was ter zitting aanwezig [...].
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 8 september 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 1 augustus 2005.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 23 januari 2007.
2. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft bij verweerder een aanvraag ingediend voor het verlenen van subsidie in het kader van de Gemeentelijke onderwijsachterstanden (Goa) voor het schooljaar 2004-2005 voor een bedrag van € 47.200,- voor de St. Catharinaschool, locatie Vechtstraat, te Amsterdam, en een bedrag van € 70.500,- voor de St. Catharinaschool, locatie Meerhuizenplein, te Amsterdam.
Verweerder heeft het Bureau Jeugdzorg Limburg gevraagd (hierna: het Bureau) om onder meer de subsidieaanvraag van eiseres te beoordelen en van advies te dienen.
Het Bureau heeft ten aanzien van eiseres het navolgende advies uitgebracht. De aanvraag van de St. Catharinaschool, locatie Vechtstraat, is als ruim voldoende te beoordelen. Deze school krijgt € 40.500,- voor personele kosten en € 6.700,- voor materiële kosten, dus € 47.200,- totaal. Herberekening op basis van verdeling van de beschikbare gelden over de in aanmerking komende scholen heeft echter geleid tot de toekenning van een totaalbedrag van € 20.865,-. Met betrekking tot de aanvraag van de St. Catharinaschool, locatie Meerhuizenplein, heeft het Bureau geadviseerd dat, hoewel de aanvraag in administratieve zin zeer slordig is, deze in haar geheel als ruim voldoende is te beoordelen. De school krijgt € 55.500,- voor personele kosten en € 15,000- voor materiële kosten, dus € 70.500,- in totaal. Herberekening heeft echter geleid tot de toekenning van een totaalbedrag van € 20.865,08. In het advies is met betrekking tot de herberekening vermeld dat, omdat alle aanvragen inhoudelijk als voldoende zijn beoordeeld, een toekenning kan plaatsvinden, waarbij het totaalbedrag aan te verlenen subsidie gelijkelijk wordt verdeeld over de 14 scholen en elke school maximaal het door haar aangevraagde bedrag zal ontvangen. Het dan nog resterende bedrag kan op identieke wijze verder worden verdeeld over de scholen, welke in eerste instantie een geringer bedrag hebben ontvangen dan aangevraagd. Deze werkwijze kan worden voortgezet tot het resterende bedrag nihil is.
Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft verweerder besloten de subsidieaanvraag gedeeltelijk toe te kennen in de zin dat een totaalbedrag van € 33.576,- wordt verleend voor beide locaties.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 december 2004 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 4:25, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een subsidieplafond slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld en wordt een subsidie geweigerd voor zover door verstrekking het subsidieplafond zou worden overschreden.
Ingevolge het Decentraal Onderwijs & Jeugdplan 2003-2006 (DOJ) is de hoogte van het subsidieplafond voor onder meer het Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid voor het jaar 2004-2005 vastgesteld op € 185.440,-. Genoemd bedrag is ook vermeld in de uit het DOJ voortvloeiende Deelnota lokaal onderwijs - Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2003-2006 (hierna: de Deelnota).
Ingevolge artikel 4:26 van de Awb wordt bij of krachtens wettelijk voorschrift bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld.
Kern van het tussen partijen gerezen geschil is de wijze van verdeling van de beschikbare gelden door verweerder. Verdeling van de beschikbare subsidiegelden geschiedde voorheen volgens de zogenaamde gewichtenregeling. Dit betekende dat scholen met veel allochtone leerlingen met laag opgeleide ouders (gewichtenleerlingen) naar verhouding meer subsidie kregen dan bijvoorbeeld scholen met veel autochtone leerlingen. Deze verdeling op basis van het aantal gewichtenleerlingen is in het jaar 2003-2004 losgelaten. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat met betrekking tot het jaar 2003-2004 alle aanvragen van scholen zijn gehonoreerd omdat het beschikbare subsidiebedrag voor dat jaar toereikend was. Met betrekking tot het jaar 2004-2005 is door scholen voor een hoger bedrag aan subsidie aangevraagd dan beschikbaar is.
In het DOJ is in hoofdstuk 3 onder het kopje 'subsidieaanvraag en verlening' onder meer opgenomen dat het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (hierna: het Ministerie van OCW) heeft aangegeven dat de 'effectiviteit van het onderwijsachterstandenbeleid wordt verhoogd als de gemeenten geld inzetten voor de aanpak van concrete problemen op scholen. De financiële middelen worden dus niet zonder meer evenredig verdeeld over álle achterstandscholen.' Door het loslaten van de gewichtenregeling, die vooral gericht is op achterstanden, heeft het stadsdeel meer ruimte om projectmatiger en effectiever de Goa-gelden in te zetten. Vanaf het schooljaar 2003-2004 zal de subsidie al dan niet worden verstrekt na beoordeling van een ontwikkelingsplan zoals dat door de school wordt ingediend. Op basis van de ingediende plannen zal het stadsdeel de Goa-gelden gaan verdelen over de scholen, aldus het DOJ.
Eiseres heeft aangevoerd dat het laten vervallen van de verdeelsleutel volgens de gewichtenregeling geen recht doet aan de bedoelingen van de wetgever en die van de Minister inzake de Goa-middelen. Immers, volgens artikel 166, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs worden onder onderwijsachterstanden verstaan die negatieve effecten op de leer- en ontwikkelingsmogelijkheden van leerlingen, die het gevolg zijn van sociale, economische en culturele omstandigheden. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een aantal stukken overgelegd, waaronder twee bladzijden uit de brochure van het Ministerie van OCW "De gemeente uw partner, Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2002-2006".
De rechtbank overweegt dat in de hiervoor genoemde folder onder meer is opgenomen dat de doelgroep van het Goa-beleid kinderen en jongeren zijn die het risico lopen om in het onderwijs achterop te raken als gevolg van sociale, culturele en economische factoren en dat deze kinderen in het basisonderwijs 'gewichten-leerlingen' worden genoemd. In de brochure is ook opgenomen dat als succesindicator geldt dat de taalachterstand van 'gewichtenleerlingen' ten opzichte van 'ongewogen leerlingen' in vier jaar wordt teruggebracht met 25 procent. Om dit te bereiken zal de gemeente met de scholen en andere instellingen op lokaal niveau een kwaliteitsimpuls moeten geven aan taalstimulering en taalonderwijs.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat in de tekst van de twee overgelegde bladzijden uit de brochure noch in de tekst van artikel 166, tweede lid, van de Wet op het primaire onderwijs een voldoende aanknopingspunt is te vinden voor de stelling van eiseres dat verweerder de betrokken gelden enkel met toepassing van de verdeelsleutel volgens de gewichtenregeling zou dienen toe te wijzen. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerder gehouden was de gewichtenregeling toe te passen bij de verdeling van het beschikbare bedrag aan subsidie.
De rechtbank ziet voorts geen grond voor het oordeel dat de hiervoor weergegeven verdelingsmaatstaf onredelijk of anderszins onjuist is te achten. De omstandigheid dat eiseres op grond van de samenstelling van haar leerlingenpopulatie als in eerdere jaren meer aanspraak op de betrokken subsidie meende te kunnen maken, is voor de rechtbank in het kader van haar marginale toetsingsruimte in dit geval een onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerder van zijn beleidsvrijheid bij de bestemming van deze gelden een onredelijk of onjuist gebruik heeft gemaakt. Dat de gemeente Amsterdam het totaalbedrag aan subsidie over de stadsdelen heeft verdeeld op basis van de gewichtenregeling, kan niet leiden tot de conclusie dat verweerder vervolgens zelf in redelijkheid niet voor een andere verdelingsmaatstaf dan de gewichtenregeling heeft kunnen kiezen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat verweerder de gelden ingevolge de in het DOJ opgenomen verdelingssystematiek heeft verdeeld.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat ten onrechte in afwijking van het DOJ geen evaluatie van de verdelingsmethodiek heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank als volgt.
In de tekst van het oorspronkelijke, nog niet vastgestelde, DOJ was op bladzijde 12 bij de zin dat de verdeelsleutel volgens de gewichtenregeling in ieder geval voor het jaar 2003-2004 wordt losgelaten een voetnoot opgenomen waarin stond dat in 2004 een evaluatie zal plaatsvinden over de verdeling van Goa-middelen schooljaar 2003-2004 en dat, indien mocht blijken dat de verdeling niet conform de verwachting is, voor het schooljaar 2004-2005 en verder weer de gewichtenregeling zal worden gehanteerd. Verweerder heeft op 1 april 2003 besloten in te stemmen met het vervallen van deze voetnoot en heeft vervolgens het DOJ definitief vastgesteld. Van een vervallen van de voetnoot uit de reeds vastgestelde tekst van het DOJ is dan ook geen sprake. Zo eiseres al met de verwijzing naar eerderbedoelde voetnoot heeft beoogd zich op het vertrouwensbeginsel te beroepen, stelt de rechtbank vast dat de voetnoot alleen deel heeft uitgemaakt van het nog niet vastgestelde DOJ zodat eiseres daaraan geen gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen. De stelling van eiseres dat ten onrechte over het jaar 2003-2004 geen evaluatie heeft plaatsgevonden acht de rechtbank op grond van het voorgaande niet houdbaar. Dat over verweerders besluit om de gewichtenregeling los te laten geen consensus is bereikt, is niet doorslaggevend te achten.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte de beschikbare gelden over 15 scholen heeft verdeeld, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het Bureau over totaal 14 scholen, waaronder de twee scholen van eiseres (St. Catharinaschool, locatie Vechtstraat en locatie Meerhuizenplein), van advies heeft gediend. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder bij het primaire besluit niet alleen subsidie verleend aan deze 14 scholen, maar ook aan een andere basisschool, wier aanvraag te laat was ingediend. Verweerder heeft gesteld dat eerderbedoelde 14 scholen met een verdeling van het subsidiebedrag over totaal 15 scholen hebben ingestemd. Het gevolg van deze handelwijze van verweerder is dat het aan eiseres bij het primaire besluit verleende subsidiebedrag lager is dan het bedrag dat het Bureau ten aanzien van eiseres in zijn advies heeft genoemd. De rechtbank stelt vast dat eiseres ter zitting de stelling van verweerder dat zij zou hebben ingestemd met een verdeling van het subsidiebedrag over 15 scholen niet heeft weersproken. De rechtbank kan eiseres dan ook niet volgen in haar stelling dat verweerder de school die de aanvraag te laat heeft ingediend ongemotiveerd opeens bij de uiteindelijke verdeling van de subsidie heeft meegenomen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Geen aanleiding wordt gevonden om gebruik te maken van de bevoegdheid tot veroordeling in de proceskosten. Evenmin is een grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2007 door mr J.J. Bade, voorzitter, en mrs. T. van Muijden en C.G. Meeder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nubé, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier,
de voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B