Parketnummer: 13/421653-06
Datum uitspraak: 24 april 2007
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 april 2007.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1 De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie - het eerste en derde onder één, het tweede, het eerste en derde onder vier en het vijfde telastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de voornoemde feiten is naast de aangifte van [slachtoffer] van 25 oktober 2007 en overige verklaringen van [slachtoffer] geen ander wettig bewijs voorhanden dat de lezing van het gebeurde van [slachtoffer] ondersteunt.
Bovendien is ten aanzien van de onder 1 telastegelegde verkrachting niet aannemelijk geworden dat sprake was van een zodanige dwang dat [slachtoffer] zich niet of nauwelijks aan de situatie kon onttrekken. Voorts is de tijdsspanne tussen het slaan met de paraplu en de gestelde verkrachting te groot om, zonder bijkomende omstandigheden, een dwangsituatie door geweld of andere feitelijkheden bewezen te achten.
Verdachte dient voor voorgenoemde feiten te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het tweede onder 1 telastelegde:
in de periode van 01 september 2006 tot en met 20 september 2006 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten open vleeswonden in haar rug met blijvende littekens, heeft toegebracht, door met dat opzet meermalen met grote kracht met een paraplu in de rug van die [slachtoffer] te slaan;
ten aanzien van het onder 3 telastelegde:
in de periode van 21 september 2006 tot en met 8 oktober 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen heeft geslagen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] met geschoeide voet heeft geschopt tegen de schouder en buik en rug;
ten aanzien van het tweede onder 4 telastelegde:
in de periode van 22 oktober 2006 tot en met 24 oktober 2006 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden op het linkerbeen en in de linkerknieholte, heeft toegebracht, immers heeft hij verdachte heet water over het linkerbeen en knieholte van die [slachtoffer] gegooid.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de telastegelegde feiten, met uitzondering van het tweede onder één telastegelegde feit aangezien verdachte dit feit heeft erkend, nu - kort gezegd – voor deze feiten onvoldoende bewijs voorhanden is.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 telastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat eind september 2006 een fysieke confrontatie tussen hem en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden waarbij is geduwd en getrokken. Hij heeft daarbij [slachtoffer] een schop gegeven. Hij weet niet meer of hij op dat moment zijn schoenen aan had. Gelet op deze verklaring in combinatie met de aangifte van [slachtoffer] (pagina’s 11 tot en met 27) acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen en met schoenen aan heeft geschopt tegen haar schouder, buik en rug. Door deze wijze van slaan tegen het hoofd en schoppen, met schoeisel tegen de schouder, buik en rug, bestaat een gerede kans op ernstig (inwendig) letsel, zodat een poging tot zware mishandeling bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van het tweede onder vier telastegelegde feit, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de letselverklaring van de [arts] (werkzaam op de afdeling Spoedeisende Hulp van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis) van 24 oktober 2006 (pagina 279), het onderzoeksrapport zedendelicten opgesteld door W. Barends op 24 oktober 2006 (pagina 91 tot en met 115) en de aangifte van [slachtoffer] acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte het tweede onder vier telastegelegde feit heeft gepleegd. De leugenachtige verklaring van verdachte over de waterkoker bevestigt dit.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder het eerste, tweede en derde onder één, het tweede, het derde, het eerste, tweede en derde onder vier en het vijfde bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de door haar bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals die ook zijn beschreven in de omtrent verdachte opgemaakte rapporten door de psychiater E.M.M. Mol van 9 januari 2007 en de psycholoog G.M. Jansen van 26 januari 2007.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft in drie verschillende periodes het slachtoffer [slachtoffer] tweemaal zwaar lichamelijk letsel toegebracht en eenmaal daartoe een poging gedaan. Door dit handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Van de verwondingen die het gevolg zijn van het slaan met de paraplu zal het slachtoffer bovendien blijvende littekens overhouden. Voorts heeft de verdachte stelselmatig en doelgericht misbruik gemaakt van de kwetsbare en afhankelijke positie van het ten tijde van het gebeurde pas (bijna) negentienjarige slachtoffer.
Uit de voornoemde rapporten is geen psychiatrische of persoonlijkheidsstoornis bij verdachte naar voren gekomen.
In het voordeel van de verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister niet eerder voor geweldsdelicten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van de telastegelegde verkrachtingen, de ontuchtige handelingen en de opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberovingen, zal de duur van de op te leggen gevangenisstraf substantieel lager zijn dan door de officier van justitie is gevorderd.
Hoewel uit de voornoemde rapporten niet blijkt dat sprake is van recidivegevaar van verdachte zal de rechtbank de gevangenisstraf ten dele voorwaardelijk opleggen, aangezien niet geheel kan worden uitgesloten dat verdachte, gelet op zijn krenkbaarheid, zich in een zelfde (relationele) situatie wederom aan dergelijke strafbare feiten, als de rechtbank nu heeft bewezen verklaard, schuldig zal maken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder het eerste en derde onder één, het tweede, het eerste en het derde onder vier en het vijfde telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tweede onder één, het derde en het tweede onder vier telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het tweede onder één en het tweede onder vier bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder het derde bewezenverklaarde:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 MAANDEN, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 JAREN vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. A.H. van Zutphen en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.G. Metselaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2007.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.