ECLI:NL:RBAMS:2007:BA3379

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/847006-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachten voor betrokkenheid bij grootschalige XTC-uitvoer naar Australië

In deze zaak zijn drie verdachten veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een omvangrijk XTC-transport van Nederland naar Australië, dat plaatsvond in oktober-november 2004. Dit transport betrof de grootste XTC-vangst ooit in Australië, met ongeveer 3 miljoen XTC-pillen. De rechtbank heeft vastgesteld dat twee van de verdachten, die direct betrokken waren bij het transport, gevangenisstraffen van 8 jaar opgelegd kregen, conform de eis van de officier van justitie. De derde verdachte, die hand- en spandiensten verleende, kreeg een maximale werkstraf van 240 uur en 6 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de betrokkenheid van de verdachten bij de uitvoer van ongeveer 820 kg MDMA en MDEA (XTC) naar Australië beoordeeld. De verdachten werden verweten dat zij samen met anderen deze partij XTC hebben uitgevoerd, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de verklaringen van getuigen en de resultaten van afgeluisterde telefoongesprekken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen, ondanks enige inconsistenties, voldoende betrouwbaar waren om als bewijs te dienen.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, gezien de omvang van de drugshandel en de risico's die daarmee gepaard gaan voor de volksgezondheid en de samenleving. De totale straatwaarde van de in Australië onderschepte XTC werd geschat op tussen de 150 en 234 miljoen Australische dollars. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te verwijzen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachten en de noodzaak om een uniforme strafoplegging te waarborgen. Uiteindelijk werd de strafmaat voor de verdachten gelijkgesteld, ondanks hun verschillende persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/847006-06
Datum uitspraak: 19 april 2007
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, negende meervoudige strafkamer A, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Geniepoort” te Alphen aan den Rijn.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 april 2007.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting van 25 januari 2007 is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
Inleiding
Verdachte heeft terechtgestaan met twee andere verdachten ter zake van verdenking van, kort samengevat, betrokkenheid bij de uitvoer van een in een bakkerijoven verstopte partij van ongeveer 820 kg MDMA en/of MDEA (hierna: XTC) naar Australië.
Alhoewel de beschuldigingen tegen deze drie verdachten niet identiek zijn en er door de raadslieden (deels) verschillende verweren zijn gevoerd zal de rechtbank in onderstaande overwegingen aangeven tot welke vaststelling van de feiten en tot welke beslissingen zij ten aanzien van alle verweren is gekomen. Voor zover een bepaald verweer niet namens alle verdachten is gevoerd, acht de rechtbank het wenselijk dienaangaande toch (ambtshalve) in alle zaken haar oordeel te geven, nu die afzonderlijk gevoerde verweren de vaststelling van de feiten in de gehele zaak raken. Bovendien worden de verdachten deelnemingshandelingen verweten, waarbij zij over en weer in elkaars telasteleggingen voorkomen. Verdachten (die voor de duidelijkheid telkens met naam zullen worden aangeduid) [verdachte] en [medeverdachte 1] wordt verweten dat zij tezamen met anderen voornoemde partij XTC hebben uitgevoerd in de periode van 1 januari 2004 tot en met 14 november 2004, terwijl verdachte [medeverdachte 2] wordt verweten hieraan medeplichtig te zijn geweest in de periode van 8 tot en met 10 oktober 2004.
Verweren
Uitvoer uit Nederland van de XTC
Allereerst is door de verdediging betoogd dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van uitvoer vanuit Nederland nu bewijs ontbreekt dat de XTC vanuit Nederland buiten het grondgebied is gebracht.
Betrouwbaarheid fotoherkenningen en getuigenverklaringen
Naast [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1] spelen, voor zover bij de beoordeling van de verweren van belang, de volgende personen een rol in dit strafrechtelijk onderzoek:
- [betrokkene 1] (een Australiër, op 13 november 2004 in Australië aangehouden nadat hij in een door hem gehuurde loods bezig was de bakkerijoven te ontmantelen. [betrokkene 1] is inmiddels in Australië veroordeeld voor zijn aandeel in dit XTC-transport);
- [betrokk[betrokkene 2] en [betr[betrokkene 3] (twee Belgen, aangehouden op 14 november 2004 in België en aldaar veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de in Australië onderschepte XTC);
- [betrokkene 4] en [betrokkene 5] (twee Polen die in de periode van 8 tot en met 10 oktober 2004 in Nederland waren, op het terrein van het bedrijf van [medeverdachte 2] aan de [adres] te Hardenberg);
Deze personen hebben, onder meer als getuigen, belastende verklaringen afgelegd over [medeverdachte 2], [verdachte] en/of [medeverdachte 1]. Bij gelegenheid van het afleggen van hun verklaringen hebben confrontaties plaatsgevonden met foto’s van onder meer verdachten en het bedrijfsterrein van [medeverdachte 2] in Hardenberg.
Door de verdediging is – kort gezegd – gesteld dat de verklaringen van bovengenoemde getuigen onbetrouwbaar zijn en derhalve niet als bewijs mogen worden gebruikt.
Verder is door de verdediging aangevoerd dat de resultaten van de met de getuigen plaatsgehad hebbende fotoconfrontaties niet als bewijs mogen gelden dan wel dat dienaangaande grote behoedzaamheid vereist is alvorens de resultaten voor het bewijs te bezigen. Gesteld is dat de door de politie in het opsporingsonderzoek uitgevoerde fotoconfrontaties niet controleerbaar zijn nu de verdediging daarbij niet aanwezig kon zijn alsmede dat geen sprake is geweest van zogenaamde meervoudige fotoconfrontaties en tenslotte dat de getuigen, voordat ze in aanwezigheid van de verdediging met de foto’s werden geconfronteerd, deze foto’s al een of meerdere keren hadden gezien en er derhalve niet meer kan worden gesproken van een “zuivere herkenning”.
Betrouwbaarheid stemherkenning door verbalisanten
In het strafdossier zijn meerdere resultaten opgenomen van afgeluisterde telefoongesprekken tussen [betrokkene 1] en een persoon waarvan de opsporingsambtenaren door middel van stemherkenning hebben vastgesteld dat dit [verdachte] moet zijn, alsmede gesprekken tussen [betrokkene 2] en een persoon waarvan de opsporingsambtenaren door middel van stemherkenning hebben vastgesteld dat dit eveneens [verdachte] moet zijn.
Door de verdediging is bepleit dat deze resultaten van de afgeluisterde telefoongesprekken tussen [betrokkene 1] en een andere persoon niet tot het bewijs mogen dienen en evenmin de stemherkenningen als zodanig, omdat de stemherkenningen als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd en [verdachte] betwist dat hij de gesprekspartner van [betrokkene 1] is geweest. [verdachte] heeft verder betwist dat hij de gesprekspartner was van [betrokkene 2] in voornoemde telefoongesprekken.
Overwegingen rechtbank
ad uitvoer uit Nederland van de XTC
Er is geen direct bewijs dat de in Australië onderschepte XTC op enig moment (in de telastegelegde periode) in Nederland in de bakkerijoven is geplaatst. Immers, niemand heeft hierover expliciet verklaard noch is dit anderszins direct waargenomen.
Wel staat vast dat de XTC op bijzonder professionele wijze (gezien het feit dat de drugs niet eerder zijn ontdekt, waarvoor bovendien een röntgenapparaat nodig was, en mede in aanmerking genomen de grote risico’s die werden genomen door de daders, alsmede met inachtneming van de grote investeringen die zijn gedaan ten behoeve van dit transport) in de oven is verstopt. De rechtbank neemt dan ook aan dat daarvoor enige tijd nodig was. In dat verband is van belang dat de chauffeur van de bakkerijoven ([betrokkene 4]), heeft verklaard dat hij deze slechts in Nederland, gedurende twee dagen, uit het oog is verloren. Opmerkelijk aan het vervoer van de bakkerijoven naar Nederland is, zoals [betrokkene 4] heeft verklaard, dat hem, eerst nadat de bakkerijoven verzegeld was door de Poolse autoriteiten, werd verzocht niet rechtstreeks naar Frankfurt te reizen zoals was overeengekomen maar een omweg te maken via Hardenberg waar ook nog een elektromotor moest worden afgeleverd, teneinde te worden ingebouwd in de bakkerijoven. Uit de absoluut ongeloofwaardige verklaringen die [medeverdachte 2] heeft afgelegd over deze motor (de rechtbank bespreekt deze verklaringen van [medeverdachte 2] in het onderdeel ‘betrokkenheid ieder der verdachten’), trekt de rechtbank de conclusie dat de aflevering van deze motor een truc was om [betrokkene 4] te bewegen de omweg te maken. Wanneer daarbij wordt gevoegd het onverwachte oponthoud in Hardenberg waarbij [betrokkene 4] in verband met voor hem altijd onduidelijk gebleven redenen twee dagen zijn wagen moest achterlaten op een avond waar volgens [betrokkene 5] de verdachten [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] bijeen waren en waarbij sprake was van een gespannen sfeer, kan het niet anders zijn dan dat de XTC in Hardenberg in de oven is gestopt in de periode waarin [betrokkene 4] in Hardenberg verbleef (8 tot en met 10 oktober 2004). Aldus worden ook de verklaringen van [betrokkene 1] bevestigd voor zover die inhouden dat er iets was met een Poolse vrachtwagenchauffeur, waarvan men wilde dat hij in een hotel zou gaan slapen, terwijl hij dat niet wilde en dat ze de XTC in de oven wilden stoppen en de Poolse chauffeur zijn vrachtwagen maar niet wilde verlaten.
ad betrouwbaarheid van de fotoherkenningen
De Nederlandse opsporingsambtenaren hebben in de processen-verbaal van de verhoren verslag gedaan van de fotoconfrontaties en hebben de betreffende fotomappen bijgevoegd.
Het enkele feit dat raadslieden niet aanwezig zijn wanneer in het kader van de opsporing aan getuigen foto’s worden voorgehouden maakt de resultaten van deze confrontaties niet als zodanig onrechtmatig dan wel onbruikbaar voor het bewijs. Daar waar de raadslieden bij de verhoren aanwezig waren hebben zij zelf een en ander kunnen waarnemen en opmerkingen kunnen maken indien zich in hun visie onregelmatigheden voordeden. Dit laatste is nooit gebeurd en evenmin is gesteld dat sprake is geweest van gebreken ten aanzien van de fotoconfrontaties waarbij zij niet aanwezig zijn geweest.
De rechtbank zal de resultaten van de fotoconfrontaties dan ook niet buiten beschouwing laten zij het dat de rechtbank wel van oordeel is dat aan deze resultaten, nu hoofdzakelijk foto’s van verdachten zijn getoond, veel geringere bewijskracht toekomt dan wanneer dergelijke resultaten afkomstig zijn van zogenaamde meervoudige fotoconfrontaties aan personen die voor de eerste keer met bepaalde foto’s worden geconfronteerd. De rechtbank gebruikt de voor verdachten belastende herkenningen door de getuigen dan ook voor zover de herkenningen ondersteund worden door andere bewijsmiddelen.
ad betrouwbaarheid verklaring getuige [betrokkene 1]
De verdediging van [verdachte] heeft erop gewezen dat [betrokkene 1]’s uiteindelijk in Australië uit te zitten straf ook verband houdt met zijn medewerking aan onderzoek en hij derhalve belang zou hebben gehad bij het afleggen van een leugenachtige verklaring. Ook is gewezen op het feit dat [betrokkene 1] tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris voor een deel terugkomt op wat hij eerder had verklaard aan Nederlandse opsporingambtenaren.
[betrokkene 1] is in aanwezigheid van zijn eigen advocaat en de raadslieden van [verdachte] en [medeverdachte 1] door de rechter-commissaris gehoord op een moment dat hij reeds in Australië was veroordeeld en hem bekend was dat hij niet als verdachte in de Nederlandse strafzaak werd beschouwd. Alhoewel enige voorzichtigheid op zijn plaats is bij de waardering van zijn verklaring als gevolg van het feit dat hij in het kader van de tenuitvoerlegging van zijn straf belang heeft bij medewerking (aan strafrechtelijk onderzoek) dient hier duidelijk onderscheid te worden gemaakt met de situatie waarin een getuige, van wie een verklaring wordt opgenomen, zich bevindt in het stadium van “schuld bekennen” in het kader van een zogenaamde “plea-bargaining” procedure. [betrokkene 1] had reeds voor het afleggen van zijn verklaring aan de rechter-commissaris zijn aandeel toegegeven in het Australische onderzoek en niet in het kader van een “plea-bargaining”, een systeem dat niet bestaat in Australië. Van tevoren stond niet voor [betrokkene 1] vast dat het afleggen van een bekennende, en daarmee voor hemzelf en anderen belastende, verklaring uiteindelijk zou resulteren in een lichtere strafmaat.
Dit gegeven, de omstandigheden waaronder het verhoor bij de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden en het slechts op een enkel niet voor het bewijs tegen [verdachte] van belang zijnde onderdeel terugkomen op een eerdere verklaring, maken dat de rechtbank niet de opvatting van de verdediging deelt dat zijn verklaring bij de rechter-commissaris als leugenachtig en onbetrouwbaar ter zijde dient te worden gelegd. Integendeel. Op voor het bewijs van belang zijnde onderdelen heeft [betrokkene 1] duidelijk, op onderdelen gedetailleerd en consequent verklaard waarbij hij zichzelf bovendien heeft belast, terwijl zijn verklaring op een groot aantal van die onderdelen wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
[betrokkene 1] heeft verklaard ter zake van het aandeel in het onderhavige XTC-transport van een persoon die hij kent onder de naam “[vermoedelijke voornaam verdachte]”. Uit zijn herkenning van een foto van ‘[vermoedelijke voornaam verdachte]’, in combinatie met de details die hij betreffende deze persoon heeft gegeven, een in zijn, [betrokkene 1]’s, fouillering aangetroffen briefje met de naam [verdachte] waarvan [betrokkene 1] heeft verklaard dat dit de familienaam van [vermoedelijke voornaam verdachte] is alsmede het feit dat in [verdachte]’s computer emailberichten zijn aangetroffen waarin [verdachte] eveneens [vermoedelijke voornaam verdachte] werd genoemd, is het voor de rechtbank komen vast te staan dat waar [betrokkene 1] spreekt over [vermoedelijke voornaam verdachte] hij [verdachte] bedoelt.
[betrokkene 1] verklaart zeer belastend over [verdachte] en de rechtbank gebruikt deze onderdelen als bewijs tegen [verdachte].
ad betrouwbaarheid stemherkenning [verdachte] in gesprekken met [betrokkene 1]
Ook de verklaring van de Nederlandse opsporingsambtenaren dat zij uit de afgeluisterde telefoongesprekken tussen [betrokkene 1] en “[vermoedelijke voornaam verdachte]” hebben afgeleid dat laatst genoemde persoon aan zijn stem te herkennen is als [verdachte] kan worden gebruikt als bewijs tegen [verdachte].
Alhoewel behoedzaamheid op zijn plaats is waar moet worden gekeken naar de bewijswaarde die voortvloeit uit dergelijke stemherkenningen is er geen wettelijke regeling noch valt uit jurisprudentie af te leiden dat (resultaten van) dergelijke stemherkenningen als zodanig niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt.
[verdachte] heeft tot aan de zitting van 6 april 2007 nooit gemotiveerd de tegen hem gerezen verdenkingen ontkent, dan wel meer in het bijzonder betwist, dat hij de gesprekspartner was van [betrokkene 1] tijdens de onderhavige telefoongesprekken. De verdediging heeft bovendien alle mogelijkheid gehad om deze telefoongesprekken (zelf dan wel door een deskundige) aan een onderzoek te (laten) onderwerpen. Hiervan is afgezien en ook ter zitting van 6 april 2007 is geen daartoe strekkend verzoek gedaan.
Nu er sprake is van opsporingsambtenaren die op ambtseed verklaren [verdachte] via stemherkenning te hebben waargenomen op de bewuste taps, zij daarbij geen enkel voorbehoud hebben gemaakt, de verdediging op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom hier sprake zou zijn geweest van een vergissing en hetgeen wordt besproken in de telefoongesprekken nauw aansluit met hetgeen [betrokkene 1] heeft verklaard en hetgeen overigens uit het onderzoek naar voren is gekomen, ziet de rechtbank geen noodzaak deze telefoongesprekken nader te (laten) onderzoeken en is de rechtbank van oordeel dat niet is aangetoond dat de stemherkenningen onbetrouwbaar zijn geweest en dat derhalve de inhoud van de betreffende afgeluisterde telefoongesprekken kunnen meewerken tot het bewijs.
ad betrouwbaarheid verklaringen [betrokkene 4] en [betrokkene 5]
[betrokkene 4] heeft verschillende malen en met daartussen een aanzienlijk tijdsverloop uiteindelijk een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris in aanwezigheid van alle raadslieden over gebeurtenissen waarbij hij aanwezig is geweest van ruim twee jaar daarvoor. Dat hij zich dan niet meer alles even goed herinnert als tijdens eerdere verhoren is niet verbazingwekkend. Wel kan hij zich details herinneren waarover hij eerder eensluidend verklaarde en die gesteund worden door andere bewijsmiddelen. Onder meer verwijst de rechtbank hier naar zijn herkenning van [medeverdachte 2] als de persoon die hem begeleidde, de aanwezigheid van andere personen (waaronder een andere Pool en waarbij hij ook [medeverdachte 1] meent te herkennen en anderen). Dat hij als de andere Pool meent ene [betrokkene 6] te herkennen kan niet anders dan als een vergissing worden beschouwd nu uit de verklaringen van [betrokkene 5], [betrokkene 7] en [betrokkene 8] niet anders kan worden geconcludeerd dan dat dit [betrokkene 5] betreft, de tweede Pool die aanwezig was op de avond van de aankomst van [betrokkene 4] in Hardenberg op
8 oktober 2004.
Voor [betrokkene 5] geldt dat hij in een korte periode (december 2006 tot en met maart 2007) een aantal malen is gehoord. Vanaf zijn tweede verklaring spreekt hij zich gedetailleerd uit over de avond van 8 oktober 2004. Hij herkent (met grote mate van zekerheid) [medeverdachte 2], [verdachte] (van wie hij zich details herinnert) en [medeverdachte 1], maar ook [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en beschrijft hij de gespannen situatie ter plaatse die mede was ontstaan door de aanvankelijke weigering van [betrokkene 4] om zijn wagen achter te laten op het terrein van [medeverdachte 2].
De verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] zijn op sommige onderdelen weliswaar niet eensluidend, maar hun verklaringen worden daarentegen op essentiële onderdelen wel ondersteund door de verklaringen van [betrokkene 1] en [medeverdachte 2].
De rechtbank zal dan ook de verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] gebruiken voor het bewijs.
ad betrouwbaarheid verklaringen [betrokkene 2]
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat [betrokkene 2] zodanig wisselend en ongeloofwaardig heeft verklaard dat zijn verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en daarom niet mogen meewerken tot het bewijs.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat [betrokkene 2] niet volledig eensluidende verklaringen heeft afgelegd, hetgeen meer in het bijzonder geldt voor zijn verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris. Het valt de rechtbank daarnaast op dat [betrokkene 2], haast krampachtig, probeert de door hem aangeduide Wout (waarvan uit de hierna te noemen bewijsmiddelen blijkt dat dit [medeverdachte 1] betreft) buiten schot te houden voor zover het gaat over het onderhavige XTC-transport naar Australië. Naar de reden daarvan kan slechts worden gegist, maar vast staat dat [betrokkene 2] in al zijn verklaringen heeft uiteengezet hoe het transport van de XTC naar Australië is opgezet en wie daarbij, voor zover hem bekend, betrokken waren. Onder meer betrof dit de andere Belgische verdachte [betrokkene 3]. Deze heeft eveneens een aantal verklaringen afgelegd die de verklaringen van [betrokkene 2] bevestigen. Nu de verklaringen van [betrokkene 2] daarnaast steun vinden in de overige bewijsmiddelen acht de rechtbank diens verklaringen (ruim) voldoende betrouwbaar om te gebruiken voor het bewijs.
ad betrouwbaarheid stemherkenning [verdachte] in gesprekken met [betrokkene 2]
Van twee gevoerde telefoongesprekken (afkomstig uit het Belgische strafrechtelijke onderzoek) tussen [betrokkene 2] en een persoon wiens nummer in de telefoon van [betrokkene 2] stond opgeslagen onder de naam HAI, hebben twee verbalisanten verklaard dat zij de stem van HAI herkenden als de stem van [verdachte], die hen bekend was geworden uit eerder afgeluisterde telefoongesprekken in het onderhavige onderzoek en het eerdere onderzoek ‘Breewijd’.
De rechtbank acht deze stemherkenning, in het licht van andere, ondersteunende, onderzoeksbevindingen (die kort gezegd neerkomen op betrokkenheid van [verdachte] bij het XTC-transport naar Australië) en vanwege hetgeen hierboven ter zake van de andere stemherkenning van [verdachte] is vermeld, voldoende betrouwbaar om te kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Het bewijs
Met inachtneming van het voorgaande grondt de rechtbank haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Hieronder volgt de zakelijk weergegeven opsomming van de inhoud en van de vindplaats van deze bewijsmiddelen, waarbij – indien mogelijk – verwezen wordt naar de paginanummering in het originele dossier.
Een grote groep personen was doende een XTC-transport op te zetten van Nederland naar Australië (proces-verbaal van verhoor [betrokkene 1] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d.
8 januari 2007). Van deze groep hebben in elk geval deel uitgemaakt, volgens hun eigen verklaringen, de in het Australische strafrechtelijk onderzoek als verdachte aangehouden, getuige [betrokkene 1] en de, in het Belgische strafrechtelijk onderzoek als verdachten aangehouden, getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (het geschrift, zijnde het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], opgemaakt door [officier], Officier van Gerechtelijke Politie in burger, d.d. 16 november 2006, in aanwezigheid van onder andere de Nederlandse rechter-commissaris, ongenummerd en het hierna aangehaalde proces-verbaal van bevindingen n.a.v. het verhoor van [betrokkene 3]).
Aanvankelijk was het de bedoeling de XTC te vervoeren in een in Polen vervaardigde shreddermachine, waarvan de door [betrokkene 3] gemaakte aantekeningen zijn aangetroffen bij [betrokkene 3] thuis (het geschrift, zijnde een proces-verbaal van huiszoeking en inbeslagneming d.d. 15 november 2004, GDA Gent, p. 381 e.v.) en bij [medeverdachte 1] in diens auto (op ambtseed opgemaakt proces-verbaal ‘van verdenking [medeverdachte 1]’ d.d. 28 april 2006, voor zover inhoudende het relaas van onderzoeksbevindingen, p. 2019), terwijl foto’s van een rode shreddermachine (in een enveloppe met het opschrift ‘Jeloen’) zijn aangetroffen in de woning van [verdachte] (op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking d.d. 9 mei 2006,
p. 2589 e.v.), welke foto’s exact overeenkwamen met de rode shreddermachine die op het terrein van [medeverdachte 2] werd aangetroffen (op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2006, p. 2713). [medeverdachte 2] verklaarde daarover dat het een machine van [verdachte] was (op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d.
9 mei 2006, p. 3013). [betrokkene 3] heeft over voornoemde aantekeningen verklaard dat zij zien op het transport waarvoor hij “nu vast zit” (de rechtbank begrijpt: het onderhavige XTC-transport naar Australië) en dat het in eerste instantie de bedoeling was dat de XTC in de shreddermachine zou worden vervoerd en hij later pas hoorde van [betrokkene 2] dat het was veranderd in een bakkerijoven (het geschrift, zijnde een proces-verbaal van bevindingen n.a.v. het verhoor van [betrokkene 3] d.d. 2 maart 2007 in aanwezigheid van de Nederlandse opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] en opgemaakt door [officier], Officier van Gerechtelijke Politie te Gent, p. 2175 e.v.).
Op 19 oktober 2004 is in Sydney (Australië) een partij XTC onderschept die zat verstopt in een zogenaamde bakkerijoven (het geschrift, zijnde een ‘event analysis’ in Operation Bronzewing, opgemaakt door de Australian Customs Service, ordner 2 uitvoering rechtshulpverzoek Australië, p. 96 e.v.). Volgens het in Australië uitgevoerde deskundigenonderzoek naar de samenstelling van de inbeslaggenomen poeders en tabletten betrof het in totaal ongeveer 820 kilogram van een materiaal bevattende MDMA en MDEA (het geschrift, zijnde een ‘analyst statement’ d.d. 17 januari 2005, ordner 2 uitvoering rechtshulpverzoek Australië, p. 483 e.v.).
Deze bakkerijoven is vanuit Polen, alwaar hij in aanwezigheid van [betrokkene 4] door de douane is ingeklaard en verzegeld, vervoerd naar Hardenberg in Nederland. Op 8 oktober 2004 rond 18.30 uur ’s avonds kwam [betrokkene 4] daar aan, terwijl [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] aanwezig waren. De auto met aanhanger, waarop de bakkerijoven stond, is achtergebleven op het terrein van [medeverdachte 2]. [betrokkene 4] is door [medeverdachte 2] naar hotel De Bokkepruik gebracht. Op 10 oktober 2004, rond 22.00 uur, is [betrokkene 4] vervolgens richting Frankfurt vertrokken, waar hij de bakkerijoven bij het vliegveld heeft afgeleverd (proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 4] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 19 december 2006).
Dat voornoemde personen aanwezig waren op de avond van 8 oktober 2004 op het terrein van [medeverdachte 2] en met elkaar contact hadden alsmede dat [betrokkene 4] niet meteen kon vertrekken, maar naar een hotel moest met achterlating van zijn wagen, omdat nog niet alles klaar was voor de machine (de rechtbank gaat ervan uit dat hier de bakkerijoven is bedoeld), blijkt ook uit de verklaringen van [betrokkene 5] (de geschriften, zijnde processen-verbaal van verhoor d.d.
21 december 2006, 16 januari 2007 en 9 maart 2007, opgemaakt door respectievelijk de Poolse officier van justitie [Poolse OvJ], [Poolse rechercheur 1] van de Nationale Recherche te Wroclaw en [Poolse rechercheur 2] van de Centrale Recherche te Wroclaw).
Tenslotte heeft dienaangaande ook [medeverdachte 2] verklaard dat hij op zijn terrein in Hardenberg aanwezig was op de avond van 8 oktober 2004 om aldaar [betrokkene 4] op te vangen die, in opdracht van [verdachte], een onderdeel zou brengen voor een machine. [betrokkene 4] zou zijn auto op het terrein van [medeverdachte 2] laten staan om een reparatie uit te voeren aan die auto of aanhanger. Daarbij zouden meerdere personen betrokken zijn geweest (op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 11 mei 2006, p. 3057). [medeverdachte 2] heeft tijdens een transport naar de rechtbank op 12 mei 2006 aan verbalisanten medegedeeld dat hij de Poolse bestuurder van de wagen, die op verzoek van [verdachte] drie dagen op zijn terrein had gestaan, naar een hotel had gebracht. (op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2006, p. 3060). [medeverdachte 2] heeft dit ter terechtzitting bevestigd.
[medeverdachte 2] heeft daarnaast verklaard dat hij zich al eerder heeft afgevraagd hoe het mogelijk was dat [verdachte] zo makkelijk zijn geld verdient en dat hij in dat verband tegen [verdachte] heeft gezegd dat hij niets met drugs te maken wilde hebben (op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 9 mei 2006, p. 3009 e.v.)
Bij de doorzoeking op het terrein van [medeverdachte 2] en in de daar aanwezige gebouwen is een papiertje gevonden met daarop geschreven, in het handschrift van [medeverdachte 2], zoals hijzelf heeft bevestigd (op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 22 mei 2006, p. 3066), het telefoonnummer [nummer] (op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2006, p. 2777). Blijkens Belgische onderzoeksgegevens is dat één van de telefoonnummers van [betrokk[betrokkene 2] (het geschrift, zijnde een proces-verbaal van de Federale Politie te Gent d.d. 18 januari 2005, p. 2076).
Op 13 november 2004 is in Australië [betrokkene 1] aangehouden in de loods waar de bakkerijoven was afgeleverd. [betrokkene 1] heeft bekend deel te hebben uitgemaakt van de groep die verantwoordelijk is voor het XTC transport. Hij is vanaf begin 2004 diverse malen in Nederland bij besprekingen in verband met onderhavig XTC-transport aanwezig geweest bij welke besprekingen telkens dezelfde persoon, door hem [vermoedelijke voornaam verdachte] genoemd, eveneens aanwezig was. Hij heeft [verdachte] van een foto herkend als zijnde deze [vermoedelijke voornaam verdachte] (proces-verbaal van verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 8 januari 2007). In de fouillering van [betrokkene 1] zat een briefje met daarop een telefoonnummer en de naam ‘[verdachte]’ geschreven (het geschrift, zijnde een kopie van dat briefje, ordner 2 uitvoering rechtshulpverzoek Australië, p. 47). Hierover heeft [betrokkene 1] verklaard dat dit de achternaam van [vermoedelijke voornaam verdachte] is. Verder heeft [betrokkene 1] verklaard dat er iets was met een Poolse vrachtwagenchauffeur, waarvan men wilde dat hij in een hotel zou gaan slapen, terwijl hij dit zelf niet wilde (proces-verbaal van verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 8 januari 2007) en dat ze de XTC in de oven wilde stoppen en de Poolse chauffeur zijn vrachtwagen maar niet wilde verlaten (het geschrift, zijnde een uitwerking van de bandopname van de ondervraging van [betrokkene 1] ten overstaan van de Nederlandse opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 1], d.d. 7 februari 2006, vraag 299 tot en met 301).
Door de opsporingsambtenaren werd uit de, in de periode van 8 tot en met 11 november 2004, kort voor de aanhouding van [betrokkene 1], afgeluisterde telefoongesprekken (afkomstig uit het strafrechtelijke onderzoek in Australië) tussen [betrokkene 1] en een persoon genaamd ‘[vermoedelijke voornaam verdachte]’ vastgesteld dat de stem van ‘[vermoedelijke voornaam verdachte]’ overeenkomt met die van [verdachte] (op ambtseed opgemaakt proces-verbaal ‘van verdenking [verdachte]’ d.d. 27 april 2006, voor zover inhoudende het relaas van onderzoeksbevindingen, p. 2213).
Op 14 november 2004 zijn in België [betrokkene 2] en [betrokkene 3] aangehouden. In de telefoon van [betrokkene 2] kwamen de volgende nummers voor:
- onder de naam HAI het nummer [nummer];
- onder de naam BLOND het nummer [nummer];
- onder de naam WOUT het nummer [nummer]
(op ambtseed opgemaakte ‘Aanvraag vordering ex art. 126n WvSv’ d.d. 5 januari 2005,
p. 262).
Door de opsporingsambtenaren werd uit de drie op 11 november 2004 afgeluisterde telefoongesprekken (afkomstig uit het strafrechtelijke onderzoek in België) tussen [betrokkene 2] en HAI vastgesteld dat de stem van HAI overeenkomt met die van [verdachte] (op ambtseed/ambtsgelofte opgemaakt proces-verbaal ‘van verdenking [verdachte]’ d.d. 27 april 2006, voor zover inhoudende de eigen waarneming van verbalisanten [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], p. 2215).
Kort nadat de bakkerijoven in Australië bij de door [betrokkene 1] gehuurde loods werd afgeleverd, zond [betrokkene 2] op 11 november 2004 te 7.28 uur een sms-bericht met de tekst “Happy birthday” aan het nummer [nummer] van [verdachte] (het geschrift, zijnde een zogenoemd ‘Event Report’ inhoudende voornoemd uitgeschreven sms-bericht, p. 2275)
In het Belgische onderzoek is vastgesteld dat het nummer van WOUT toebehoort aan [verdachte] (op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal ‘van overdracht’ d.d. 15 september 2005, p. 72). [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij inderdaad [betrokkene 2] kent en met hem gesproken heeft over het leveren van een shreddermachine waarin, door [betrokkene 2] en anderen, drugs zouden worden vervoerd (op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 10 mei 2006, p. 2886 en de verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 6 april 2007). [betrokkene 2] heeft [medeverdachte 1] herkend in de aan hem getoonde fotoserie ‘Aragorn Z54057’(proces-verbaal van verhoor [betrokkene 2] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 16 november 2006).
Op 11 november 2004 te 3.06 uur zond [betrokkene 3] een sms-bericht aan [betrokkene 2] met de tekst “Het paard is goed aangekomen gelieve blondie te verwittigen proficiat” (het geschrift, zijnde een zogenoemd ‘Event Report’ inhoudende voornoemd uitgeschreven sms-bericht, p. 2272)
[betrokkene 2] heeft hierover in het Belgische strafrechtelijk onderzoek verklaard dat de in dit sms-bericht genoemde ‘blondie’ de hem bekende ‘Wout’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) is.
[betrokkene 3] heeft over dit sms-bericht verklaard in relatie tot het XTC-transport naar Australië dat hem (de rechtbank begrijpt: na telefonisch contact met Australië) is gevraagd om ‘blondie’ te laten verwittigen (het geschrift, zijnde het door de Belgische opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] d.d.
30 november 2004, p. 2130 e.v.).
Betrokkenheid ieder der verdachten
Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 1] betrokken zijn geweest bij de uitvoer van ongeveer 820 kg XTC naar Australië die was verstopt in een bakkerijoven.
[verdachte] heeft vanaf begin 2004 diverse besprekingen daarover gevoerd met [betrokkene 1], heeft contacten daarover onderhouden met [betrokkene 2] en aan hem geld verstrekt, was op het terrein van [medeverdachte 2] aanwezig ten tijde van het verstoppen van de XTC in de bakkerijoven en werd na het vrijgeven van de bakkerijoven in Australië door [betrokkene 2] per sms op de hoogte gesteld.
[medeverdachte 1] heeft eveneens vanaf begin 2004 betrokkenheid gehad bij het transport, zoals volgt uit de bij hem aangetroffen bescheiden, waarover [betrokkene 3] heeft verklaard dat ze betrekking hadden op het transport naar Australië. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] dat zij ‘slechts’ spraken over een ander, nog te organiseren transport middels een shreddermachine, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Te meer nu is gebleken dat [betrokkene 2] op 11 november 2004, midden in de nacht en kort nadat in Australië de bakkerijoven was vrijgegeven, aan [betrokkene 3] per sms laat weten dat hij “Blondie” moet informeren. Hierover heeft [betrokkene 2] later verklaard dat hiermee inderdaad [medeverdachte 1] werd bedoeld. Bovendien was [medeverdachte 1] op 8 oktober 2004 op het terrein van [medeverdachte 2] aanwezig toen de bakkerijoven werd afgeleverd.
[medeverdachte 2] was op 8 oktober 2004 op zijn terrein aanwezig toen daar de chauffeur met de bakkerijoven verscheen. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij toen alleen met de chauffeur was die, wat [verdachte] voor hem geregeld zou hebben, een elektromotor kwam brengen voor zijn spuitcabine. Allereerst geldt dat [medeverdachte 2] zelf, over de komst van de chauffeur en het feit dat hij hem daarna naar Hotel De Bokkepruik heeft gebracht, eerst ontkennende en later telkens wisselende verklaringen heeft afgelegd. Het verhaal dat de elektromotor voor de spuitcabine diende is eerst ter terechtzitting naar voren gebracht. Eerder verklaarde [medeverdachte 2] dat de motor bestemd was voor de recyclemachine/shreddermachine die op zijn terrein stond. Daarnaast is het bijzonder onaannemelijk dat zo’n relatief goedkope motor, die ook gewoon in Nederland is te verkrijgen, uit Duitsland of Polen zou moeten komen en verdachte ook nog eens de chauffeur twee nachten op kosten van de zaak in een hotel laat verblijven. Bovendien is de elektromotor nimmer gebruikt, volgens verdachte ter terechtzitting omdat hij niet bleek te passen. Het brengen van de elektromotor hing juist samen met de komst van de bakkerijoven die verdachte twee dagen op zijn terrein heeft laten staan, terwijl hij op de hoogte was van het feit dat een groot aantal personen, waaronder [verdachte], iets van zins waren. De verklaring dat hij slechts de chauffeur heeft gezien wordt weerlegd door de verklaring van de chauffeur zelf die [medeverdachte 2] herkent en verklaart dat hij ter plaatse was met daarnaast onder meer [verdachte] en [medeverdachte 1]. [betrokkene 5] heeft verklaard dat naast [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1] daar ook nog [betrokkene 2] en [betrokkene 3] aanwezig waren. Ook [medeverdachte 2] zelf heeft bij het afleggen van zijn derde verklaring bij de politie aangegeven dat er meerdere personen betrokken zijn geweest bij een auto of aanhanger die op verzoek van [verdachte] op zijn terrein had gestaan.
Dat [medeverdachte 2] hierover niet de waarheid spreekt betekent naar het oordeel van de rechtbank dat hij wist of moest vermoeden dat er illegale activiteiten op zijn terrein plaatsvonden. Daarnaast heeft [medeverdachte 2], hetgeen zijn betrokkenheid bij genoemde personen bevestigt, geen enkele redelijke verklaring gegeven voor het feit dat er in zijn kantoortje een door hem geschreven papiertje met het telefoonnummer van Peter [betrokkene 2] is gevonden.
[medeverdachte 2] heeft tot slot bewust het risico aanvaard dat de illegale activiteiten die op zijn terrein plaatsvonden met drugs te maken zouden hebben, nu kan worden vastgesteld dat hij handelde op verzoek en/of onder invloed van [verdachte], waarvan hem bekend was dat deze, gezien zijn levensstijl, mogelijk zijn geld verdiende met illegale activiteiten en in dat kader eerder tegen [verdachte] zou hebben gezegd dat hij, [medeverdachte 2], niets met drugs te maken wilde hebben.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 14 november 2004 te Hardenberg tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van ongeveer 820 kilogram van een materiaal bevattende MDMA en MDEA.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is betoogd dat rekening dient te worden gehouden met de strafmaat zoals die volgt uit de huidige jurisprudentie (waartoe onder meer een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 juni 2006 is overgelegd). Voorts is betoogd dat de overweging dat XTC de volksgezondheid schaadt nuancering behoeft in die zin dat voor de strafmaat aansluiting zou moeten worden gezocht bij sancties die in zogenaamde cannabis-zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Met de verdediging is de rechtbank het eens dat rechterlijke instanties, daar waar dit mogelijk is en zaken zich laten vergelijken gestreefd moet worden naar uniforme strafoplegging. Daartoe hanteert de rechtbank Amsterdam al geruime tijd zogenaamde (landelijke) oriëntatiepunten. Zaken laten zich echter nooit 100% vergelijken. De rechtbank is van oordeel dat vergelijking van de onderhavige strafzaak met die van het door de verdediging aangehaalde arrest tot de volgende conclusie noopt.
Allereerst zij opgemerkt dat het gerechtshof de strafmaat heeft bepaald op grond van onder meer de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Juist deze omstandigheden, die per definitie van zaak tot zaak verschillen, maakt reeds dat daardoor de vergelijking (in ieder geval deels) mank gaat.
Verder leert het arrest dat er sprake was van andere feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de strafmaat. Het hof heeft 4,5 jaar gevangenisstraf opgelegd voor overtredingen van de Opiumwet die qua aard vergelijkbaar zijn, namelijk uitvoer van XTC naar Australië, alsmede het verkopen of anderszins verstrekken van XTC en tenslotte de deelname aan een criminele organisatie. Voor zover daardoor wel enige vergelijking mogelijk is, dient allereerst te worden uitgegaan van de door het hof overwogen straf van 5 jaar omdat er tot matiging met een half jaar is overgegaan in verband met onder meer overschrijding van de redelijke termijn en de aanwezigheid van een vormverzuim als bedoeld in 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het gaat daarnaast om hoeveelheden XTC die in belangrijke mate afwijken van de XTC die in de onderhavige strafzaak is onderschept (ongeveer een half miljoen pillen tegenover ongeveer 3 miljoen pillen). Voorts moest de verdachte in de zaak van het gerechtshof zich naast deelname aan een criminele organisatie, waarin hem een leidinggevende rol werd toegedicht, verdedigen tegen een zestal zware Opiumwetdelicten. Uiteindelijk is hij vrijgesproken voor die leidinggevende rol alsmede voor vier van de zeven beschuldigingen. Ook dit zijn omstandigheden die een rol kunnen hebben gespeeld bij het opleggen van de straf, ook al is dit niet expliciet overwogen in het arrest.
De rechtbank zal dan ook geen acht slaan op het arrest van het hof op een wijze zoals door de verdediging verzocht, maar zal deze uitspraak meenemen als deel uitmakende van de jurisprudentie op het gebied van overtreding van de Opiumwet.
Ten aanzien van hetgeen door de verdediging is gesteld ter zake van de schadelijkheid voor de volksgezondheid van XTC, overweegt de rechtbank het volgende.
Wat er zij van de door de verdediging overlegde literatuur, vast staat, en dat wordt ook niet in die literatuur betwist, dat het gebruik van XTC wel degelijk schadelijk is voor zowel de individuele gezondheid van personen als voor de volksgezondheid. Daar waar enige nuancering dienaangaande gepast is bij het individuele gebruik, zeker wanneer dit in beperkte mate geschiedt, is het een feit van algemene bekendheid dat zelfs beperkt gebruik van XTC zeer schadelijk kan zijn voor de gezondheid (van de individuele gebruiker en/of voor de omgeving als gevolg van de overlast die betrokkene dan kan veroorzaken), zeker wanneer dit gebruik plaatsvindt in combinatie met andere genotsmiddelen zoals alcohol en/of andere drugs.
Op grond van het bovenstaande ziet de rechtbank geen noodzaak zich nader door deskundigen te dezer zake te laten voorlichten, zodat het subsidiaire verzoek om hiertoe over te gaan en het onderzoek te schorsen, wordt afgewezen.
De rechtbank overweegt verder dat gezondheidsschade (als gevolg van het gebruik van XTC) slechts een van de factoren is, die bij een dergelijke overtreding van de Opiumwet een rol spelen bij de bepaling van de strafmaat. Direct aan de gezondheid kan gekoppeld worden de risico’s die gepaard gaan met het produceren van XTC. Het is algemeen bekend dat dit gebeurt in illegale laboratoria of wat daarvoor door moet gaan en waar grote hoeveelheden chemicaliën naartoe moeten worden vervoerd. Dit levert groot gevaar voor brand en ontploffing op voor de omgeving van de gebieden waar het transport en de vervaardiging plaatsvindt. Tenslotte overweegt de rechtbank dat het belang van de samenleving in het geding komt bij zaken als de onderhavige, omdat grootschalige (internationale) drugshandel, die immers door het handelen van verdachten mede in stand wordt gehouden, allerlei negatieve neveneffecten kent zoals andersoortige criminaliteit waaronder het in standhouden van illegale geldstromen die de legale economie kunnen ondermijnen.
Ter bepaling van de hoogte van de straf dient rekening te worden gehouden met het aandeel dat ieder der verdachten heeft gehad, zoals dat blijkt uit de bewezenverklaring, de ernst van die feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van ieder van de verdachten, zoals deze zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Ten aanzien van de ernst van de feiten wijst de rechtbank erop dat het hier gaat om een buitengewoon omvangrijke XTC-uitvoer, waarvan de Australische autoriteiten de totale straatwaarde (in Australië) hebben geschat op een bedrag tussen de 150 en 234 miljoen Australische dollars.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, nu de rechtbank komt tot gelijkluidende bewezenverklaringen, geen reden bestaat onderscheid te maken in de strafmaat voor de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1]. Weliswaar is er een verschil in hun persoonlijke omstandigheden, waaronder hun justitiële verleden en het voortduren van de voorlopige hechtenis, doch dit geeft de rechtbank geen aanleiding hen verschillend te straffen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
8. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de op de als bijlage 3 aan dit vonnis gehechte beslaglijst vermelde goederen met de nummers 1 tot en met 3.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. J. Piena en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.O. Markenstein, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 april 2007.