ECLI:NL:RBAMS:2007:BA3279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05-3377 WVG
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een scootmobiel en financiële vergoeding voor de verstreken tijd

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig te Amsterdam, een beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat haar aanvraag voor een scootmobiel had afgewezen. Eiseres had op 9 december 2004 een aanvraag ingediend op grond van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG). Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) had in een advies van 11 februari 2005 geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een scootmobiel, omdat haar loopafstand minder dan 100 meter was, maar dat zij wel gebruik kon maken van het Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV). Eiseres heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde het besluit. Tijdens de beroepsprocedure heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend, waarop het CIZ op 6 november 2006 een nieuw advies uitbracht, waarin werd geconcludeerd dat eiseres nu wel in aanmerking kwam voor een scootmobiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat het eerdere besluit van 14 maart 2005 onzorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijke motivering ontbeerde. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de gemeente Amsterdam aan eiseres een financiële vergoeding van € 460,- per jaar dient te betalen voor de periode waarin zij ten onrechte geen scootmobiel heeft ontvangen. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres, begroot op € 644,-, en dient het griffierecht van € 38,- te worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 05/3377 WVG
van:
[eiseres], wonende te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. M.F. Vermaat,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door N. Wohlgemuth Kitslaar,
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 19 juli 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 23 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2006 waarbij de gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Bij de voorbereiding van de uitspraak is gebleken dat het onderzoek in deze procedure niet volledig is geweest. Op 1 december 2006 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend teneinde de zaak door te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Het onderzoek is vervolgens gesloten ter zitting van de meervoudige kamer van 22 februari 2007.
2. OVERWEGINGEN
Op 9 december 2004 heeft eiseres een aanvraag op grond van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) ingediend om in aanmerking te brengen voor een scootmobiel. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) op verzoek van verweerder een onderzoek ingesteld en op 11 februari 2005 een advies uitgebracht. Blijkens het advies bedraagt de loopafstand van eiseres minder dan 100 meter maar is het mogelijk om haar loopafstand met behulp van therapie (in de toekomst) te vergroten. Gelet hierop is eiseres niet geïndiceerd voor een scootmobiel. Er is wel een indicatie voor het Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV), variant deur tot deur samenreizend vervoer, afgegeven. Bij het primaire besluit van 14 maart 2005 heeft verweerder conform het advies van het CIZ afwijzend op de aanvraag van eiseres beslist.
Tegen voornoemd besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat uit het indicatieadvies is gebleken dat eiseres gebruik kan maken van het AOV en dat haar loopafstand met behulp van therapie (in de toekomst) vergroot kan worden tot meer dan 100 meter waardoor die therapie voorliggend is op het verstrekken van een vervoersvoorziening voor de korte afstand.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Hangende beroep heeft eiseres op 13 oktober 2006 een nieuwe aanvraag voor een scootmobiel ingediend. In verband met deze aanvraag heeft het CIZ op 6 november 2006 een (nieuw) advies uitgebracht. Blijkens dit advies kan eiseres met het AOV niet volledig in haar vervoersbehoefte voorzien. Een scootmobiel is geïndiceerd omdat de dagelijkse noodzakelijke vervoersbehoefte – zoals het doen van de boodschappen en het regelen van dagelijkse zaken – niet (geheel) kan worden ingevuld door voorliggende voorzieningen.
Bij besluit van 31 januari 2007 heeft verweerder conform voornoemd advies van het CIZ een scootmobiel aan eiseres toegekend. Hiertoe is overwogen dat de medische situatie van eiseres ten opzichte van haar vorige aanvraag dermate is verslechterd dat zij nu wel in aanmerking komt voor de gevraagde voorziening.
In het schrijven van 8 februari 2007 heeft eiseres de rechtbank meegedeeld dat het besluit van verweerder van 31 januari 2007 geen aanleiding geeft om het beroep in te trekken nu eiseres ten onrechte over de verstreken tijdvakken een scootmobiel heeft moeten ontberen. Eiseres heeft de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in de kosten in het geding en tevens tot verstrekking van een vergoeding voor de zeer korte afstand over de reeds verstreken tijdvakken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVG draagt het college van burgemeester en wethouders zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten. De gemeenteraad stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe regels vast bij verordening. Met de Verordening voorzieningen gehandicapten (hierna: de Verordening) heeft verweerder uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de WVG.
In artikel 3 van de WVG is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders verantwoorde voorzieningen aanbiedt. Onder verantwoorde voorzieningen worden verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.
Blijkens artikel 1.2 van de Verordening – voor zover hier van belang – kan een vervoersvoorziening slechts worden toegekend voorzover deze in overwegende mate op het individu is gericht; geschikt en langdurig noodzakelijk is om belemmeringen op het gebied van het zich buitenshuis verplaatsen op te heffen of aanzienlijk te verminderen; en deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
Ter zitting heeft eiseres het beroep nader toegelicht en aangevoerd dat verweerder aan haar over de voorbije periode (sinds de datum in geding) geen adequate voorziening als bedoeld in artikel 3 van de WVG heeft verstrekt. Eiseres heeft zich onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op het standpunt gesteld dat indien komt vast te staan dat haar aanvraag van 9 december 2004 om een scootmobiel ten onrechte is afgewezen en had moeten worden toegewezen verweerder gehouden is om haar een financiële vergoeding te betalen. In dat verband heeft eiseres meegedeeld een vergoeding van € 460,- per jaar, zijnde de vergoeding die verweerder voor het vervoer op de zeer korte afstand pleegt te verstrekken, aanvaardbaar te vinden.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat niet kan worden gezegd dat het besluit van 14 maart 2005 onjuist is nu dat besluit gebaseerd is op het advies van het CIZ van 11 februari 2005 waaruit blijkt dat (nog) sprake is van een wisselende medische situatie en met het AOV in voldoende mate in de vervoersbehoefte van eiseres kan worden voorzien.
In het licht van het voorgaande ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het bestreden besluit waarbij verweerder de primair afwijzende beslissing heeft gehandhaafd onrechtmatig is.
Ingevolge artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat de adviseur van het CIZ in het advies van 11 februari 2005 heeft overwogen dat de loopafstand van eiseres met therapie is te vergroten en die therapie als voorliggend (op verstrekking van een scootmobiel) dient te worden beschouwd.
De rechtbank is op grond van het navolgende van oordeel dat het onderzoek van de adviseur niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de in het advies van 11 februari 2005 genoemde overwegingen de conclusie dat er geen indicatie is voor een scootmobiel niet kunnen dragen.
Ter zake van de uitvoering van de WVG en de Verordening voert verweerder beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels Wet Voorzieningen Gehandicapten (Gemeenteblad 2001, afd.3, volgnr. 6, in werking getreden op 29 juni 2001, hierna: Beleidsregels). Ingevolge deze Beleidsregels gelden als algemene uitgangspunten bij de beoordeling van aanspraken dat de voorziening in overwegende mate op het individu gericht moet zijn, de voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn en dat de voorziening -naar objectieve maatstaven gemeten- als goedkoopst adequaat kan worden aangemerkt.
In artikel 1.2.2. van de Beleidsregels is bepaald dat de WVG nadrukkelijk is bedoeld voor een langdurige en permanente verstrekking. Een voorziening dient geschikt en langdurig noodzakelijk te zijn om de beperkingen op het gebied van wonen of verplaatsingen binnen of buiten de woning op te heffen of te verminderen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat de gehandicapte voor langere tijd moet zijn aangewezen op een aanpassing of een hulpmiddel.
In voornoemd artikel is voorts bepaald dat de grens tussen kortdurende en langdurende noodzaak niet altijd direct is aan te geven. Daarom is in deze gevallen de prognose omtrent de ziekte/handicap van groot belang. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassing zal functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij beperkingen van tijdelijke aard komt men niet voor een voorziening in het kader van de WVG in aanmerking. Uit de indicatiestelling moet blijken, of sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van een voorziening.
De rechtbank constateert dat de adviseur van het CIZ in zijn advies van 11 februari 2005 geen prognose omtrent de ziekte/handicap van eiseres heeft gesteld. Evenmin blijkt uit de indicatiestelling of sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van een voorziening. Gelet hierop is het advies onzorgvuldig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich er onvoldoende van vergewist dat het advies van het CIZ op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat verweerder zich, zonder een nader onderzoek te (laten) verrichten naar de loopbeperking c.q. handicap van eiseres, bij zijn besluitvorming niet op genoemd advies heeft mogen baseren.
De rechtbank overweegt voorts dat eiseres een medische verklaring van 12 mei 2006 van haar longarts drs. [naam lo[naam longarts] heeft overgelegd en heeft aangevoerd dat uit die verklaring blijkt dat een vergroting van de loopafstand niet valt te verwachten.
De rechtbank stelt vast dat de longarts in voornoemde medische verklaring heeft verklaard dat eiseres al jaren wordt behandeld voor een chronische aandoening en een vergroting van de loopafstand niet is te verwachten.
De rechtbank stelt voorts vast dat in de rapportage van 13 oktober 2006 van de CIZ, welke heeft geleid tot de toekenning van een scootmobiel geen gewag meer wordt gemaakt van de mogelijkheid tot vergroting van de loopafstand. Evenmin wordt aangegeven waarom die mogelijkheid er begin 2005 wel zou zijn geweest, en medio 2006 niet meer. Voorts is evenmin aangegeven dat de medische eindsituatie van eiseres ten opzichte van 2005 is verslechterd. Verder is de door eiseres ingebrachte verklaring van de longarts [naam longarts] in de rapportage niet besproken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de in het CIZ advies vervatte overwegingen dat er nog “winst” valt boeken met revalidatie en therapie als voorliggend moet worden beschouwd niet zijn gebaseerd op een deugdelijke onderbouwde grondslag en derhalve feitelijk onjuist zijn. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet voorzien is van een deugdelijke motivering.
Nu het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een juiste motivering ontbeert zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd om eiseres ten tijde van de aanvraag van 9 december 2004 in aanmerking te brengen voor een scootmobiel.
De rechtbank zal op de voet van 8:72, vierde, lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat verweerder met ingang van 14 maart 2005 (zijnde de datum van het primaire besluit) aan eiseres een vergoeding van € 460,- op jaarbasis dient te betalen tot aan 31 januari 2007 zijnde de datum waarop eiseres een scootmobiel is toegekend, naar rato berekend. De rechtbank verwijst op dit punt naar de uitspraak van de CRvB van 23 juli 1999 (LJN: AA8554) waarin de Raad heeft overwogen dat in het geval een voorziening over enige honderden meters met terugwerkende kracht moet worden toegekend, het in de rede ligt een financiële tegemoetkoming aan gedaagde terzake te verstrekken tot het tijdstip dat hij in aanmerking wordt gebracht voor een andere voorziening voor verplaatsingen over deze afstanden.
De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten ten bedrage van € 644,-.Voorts ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht aan haar dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een financiële tegemoetkoming betaalt zoals in de overwegingen van de uitspraak is bepaald;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten gemaakt door eiseres, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro) te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van deze rechtbank.
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad
- € 38,- (zegge: achtendertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 22 maart 2007 door mr. T.P.J. de Graaf, voorzitter, en mrs. C.G. Meeder en C.A.E. Wijnker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Koning-van As, griffier en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: C