Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in de gedingen met reg.nrs. AWB 06/57 WWB, AWB 06/61 WWB en AWB 06/1281 WWB
[eiseres] wonende te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. J.C. Walker,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. D.A. Ahmed.
De rechtbank heeft op 3 januari 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 1 december 2005, verzonden 2 december 2005 (hierna: bestreden besluit I, procedurenummer AWB 06/61 WWB).
Op 3 januari 2006 heeft de rechtbank een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 1 december 2005, verzonden 2 december 2005 (hierna: het bestreden besluit II, procedurenummer AWB 06/57 WWB).
De rechtbank heeft op 1 maart 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 19 januari 2006, verzonden 20 januari 2006 (hierna: bestreden besluit III, procedurenummer AWB 06/1281 WWB).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 22 februari 2007.
Eiseres heeft sinds 1 april 1988 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
Bij besluit van 18 augustus 2005 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres met ingang van 27 juli 2005 ingetrokken. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiseres mogelijk inkomsten verwerft uit een wietplantage. Dit zijn oncontroleerbare inkomsten zodat het recht op bijstand niet is vast te stellen, aldus verweerder. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd.
Bij besluit van 13 september 2005 heeft verweerder de datum met ingang waarvan de uitkering van eiseres is beëindigd gewijzigd van 27 juli 2005 in 15 december 2002. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit in die zin herzien dat de intrekkingsdatum wordt gesteld op 1 augustus 2003. Het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand wordt afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2005 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat over de periode van 15 december 2002 tot en met 27 juli 2005 een bedrag van € 32.731,19 van haar wordt teruggevorderd. Ook tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij bestreden besluit III heeft verweerder het bezwaar deels gegrond verklaard en het primaire besluit in die zin gewijzigd dat de periode van terugvordering wordt vastgesteld op de periode van 1 november 2003 tot en met 31 juli 2005.
Eiseres betwist primair dat zij inkomsten heeft genoten uit de teelt van hennepplanten. Zij heeft aangetoond dat zij de wiet nodig had voor eigen gebruik. Zij heeft epilepsie en het gebruik van wiet zorgt ervoor dat zij minder aanvallen heeft en verlicht ook de pijn van haar versleten heup. Tevens speelt een verslavingsprobleem. Verder stelt eiseres dat noch uit de situatie zoals die in haar huis is aangetroffen, noch uit haar uitgavenpatroon blijkt dat sprake is van extra inkomsten. Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen, nu niet wordt ingegaan op hetgeen door eiseres is aangevoerd met betrekking tot het berekenen van mogelijke inkomsten. De opbrengst uit de teelt kan nimmer boven bijstandsniveau zijn geweest.
Eiseres kan zich tenslotte niet verenigen met de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2003, de datum dat zij is begonnen met de hennepteelt, nu het een feit van algemene bekendheid is dat hennep planten pas na drie maanden kunnen worden geoogst.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van bestreden besluit I, procedurenummer AWB 06/61 WWB
Bij bestreden besluit I van 1 december 2005 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 18 augustus 2005 tot intrekking van haar uitkering met ingang van 27 juli 2005, ongegrond verklaard.
De rechtbank stelt evenwel vast dat voorafgaand aan het bestreden besluit I verweerder op 13 september 2005 het besluit van 18 augustus 2005 heeft herzien door te besluiten dat de uitkering van eiseres met ingang van 15 december 2005 wordt beëindigd vanwege oncontroleerbare inkomsten uit een wietplantage. Dit brengt met zich mee dat eiseres geen belang meer had bij de inhoudelijke beoordeling van de beëindiging van haar uikering met ingang van 27 juli 2005. Verweerder had om die reden het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 18 augustus 2005 niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I in zoverre gegrond is en dat het bestreden besluit I voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 18 augustus 2005 niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van bestreden besluit II, procedurenummer AWB 06/57 WWB
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigener beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Indien de belanghebbende deze verplichting niet of in onvoldoende mate nakomt en in gebreke blijft dit verzuim te herstellen, is dat blijkens vaste jurisprudentie, in samenhang bezien met voornoemd artikel 11, eerste lid, van de WWB, een rechtsgrond voor weigering of beëindiging van de bijstand wanneer door de schending van die rechtsplicht het recht op bijstand niet of niet langer kan worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB – voor zover hier van belang – kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op 27 juli 2005 hebben medewerkers van de afdeling controle en opsporing van de sociale dienst Amsterdam in het kader van het project Klant in Beeld bij eiseres een huisbezoek afgelegd. Tijdens dit huisbezoek is in één van de slaapkamers een kledingkast aangetroffen die in zijn geheel was omgebouwd tot en ingericht als een kleine hennepplantage. In de kast werden 21 hennepplanten aangetroffen, drie elektriciteitsgroepen van 400 watt, 3 lampen van 400 watt, een ventilator, een vochtigheidsmeter en een afzuigsysteem. Eiseres verklaarde tijdens het huisbezoek desgevraagd dat zij kort na haar laatste werkdag op 15 december 2002 is begonnen met de wietplantage. Tevens verklaarde zij dat de wiet voor eigen gebruik is en zij aan niemand wiet heeft verkocht.
Verweerder heeft daarop de uitkering van eiseres ingetrokken omdat zij mogelijk inkomsten verwerft uit een wietplantage. Verweerder acht die inkomsten oncontroleerbaar zodat het recht op bijstand niet is vast te stellen. In het bestreden besluit II heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat gezien het feit dat bij eiseres 21 planten zijn aangetroffen, dus meer dan het door het openbaar ministerie voor eigen gebruik aanvaardbaar geachte aantal planten van 5, zij geacht moet worden inkomsten te hebben verworven uit de teelt. Omdat die situatie zich volgens eiseres bij nader inzien vanaf 1 augustus 2003 heeft voorgedaan is de uitkering van eiseres met ingang van die datum ingetrokken.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het huisbezoek in strijd moet worden geacht met
- onder meer - artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zoals eerder door deze rechtbank in haar uitspraak van 7 september 2006 is geoordeeld, zodat de resultaten van dat huisbezoek niet redengevend mogen zijn voor verweerders besluit. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit argument eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, zodat verweerder niet in de gelegenheid is geweest om hierop gemotiveerd te reageren. De rechtbank gaat dan ook vanwege strijd met regels van goede procesorde voorbij aan deze beroepsgrond van eiseres.
Daarnaast heeft eiseres zowel in bezwaar als in beroep gemotiveerd herhaald dat zij uit die wietplantage in het geheel geen inkomsten heeft gehad, aangezien zij de oogst telkens aanwendde voor eigen gebruik. Voor het geval verweerder dat niet aannemelijk acht geworden, is eiseres van mening dat verweerder haar recht op bijstand wél kan vaststellen over die periode dat zij wiet teelde, aangezien op eenvoudige wijze is vast te stellen welke inkomsten zij maandelijks maximaal kan hebben gehad.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat degene die aanspraak wenst te maken op een bijstandsuitkering moet aantonen in zodanige omstandigheden te verkeren dat niet kan worden beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Het feit dat eiseres al sedert 1 augustus 2003 vier keer zoveel planten teelt als door het openbaar ministerie voor eigen gebruik aanvaardbaar wordt geacht, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf de conclusie dat vanaf die datum niet langer vast staat dat eiseres niet over inkomsten kan beschikken en niet zelf kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Het ligt dan ook vervolgens op de weg van eiseres om aan te tonen dat zij desalniettemin in behoeftige omstandigheden heeft verkeerd omdat zij – zoals zij zelf stelt – geen inkomsten uit de teelt heeft verworven, maar alle door haar geteelde wiet heeft aangewend voor eigen gebruik.
Eiseres heeft in dat kader reeds in bezwaar aangegeven last te hebben van epileptische aanvallen en van haar kunstheup. Dit heeft zij ook onderbouwd met medische gegevens. Zij heeft aangegeven veel wiet te hebben gebruikt om die lichamelijke klachten te bestrijden. Ook heeft zij toen gesteld verslaafd te zijn geraakt aan het gebruik van wiet. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een overeenkomst met de Jellinek Verslavingszorg overgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan deze onderbouwde stellingen van eiseres niet voorbij kunnen gaan, door enkel te wijzen op het feit dat eiseres meer planten teelde dan strafrechtelijk voor eigen gebruik is toegestaan. Te minder omdat verweerder eiseres bovendien tegenwerpt dat zij geen administratie heeft bijgehouden van de inkomsten die zij moet hebben verworven. Gelet op hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, gezien in samenhang met de ingeschatte opbrengst van de wietplanten, komt het de rechtbank voorshands niet onaannemelijk voor dat eiseres de geteelde wiet daadwerkelijk heeft aangewend voor eigen gebruik.
Het bestreden besluit ontbeert gelet op het vorengaande een deugdelijke motivering en is om die reden in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen. Het beroep van eiseres is gegrond en het bestreden besluit II komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Gelet op vorenstaande conclusie behoeven de overige beroepsgronden van eiseres geen bespreking meer.
Ten aanzien van bestreden besluit III, procedurenummer AWB 06/1281 WWB
Ingevolge artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terug vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Nu verweerders besluit dat ten onrechte bijstand is ontvangen ondeugdelijk is gemotiveerd, ontbreekt het verweerder aan de bevoegdheid tot terugvordering. Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit III wordt eveneens gegrond verklaard en ook dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet, gelet op het vorengaande, aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van verleende rechtsbijstand aan eiseres, begroot op € 966,-. Daarnaast dient het betaalde griffierecht als bedoeld in artikel 8:74 van de Awb ten bedrage van € 111,- door verweerder te worden vergoed.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I, II en III;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 18 augustus 2005 niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op opnieuw te besluiten op de bezwaren tegen de besluiten van 13 september 2005 en 16 november 2005 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht ten bedrage van € 111,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiseres begroot op
€ 966,- (zegge: negenhonderd zesenzestig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 20 maart 2007 door mr. B.E. Mildner, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Leijen, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Coll.
DOC: B