ECLI:NL:RBAMS:2007:BA1952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3618
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.G. Kemmers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overmacht bij naheffingsaanslag parkeerbelasting door gemeente Hilversum

In deze zaak heeft eiser, X, beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de gemeente Hilversum was opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd op 7 december 2005, bedroeg € 48,60. Eiser had op die datum zijn auto geparkeerd aan de Prins Bernhardstraat te Hilversum, maar kon de parkeerbelasting niet tijdig voldoen vanwege een overmachtsituatie. Eiser's vrouw kreeg in de winkel hartklachten, waardoor zij moest zitten en eiser te laat terugkwam bij de auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van overmacht, aangezien de echtgenote van eiser, die 89 jaar oud is, voor het eerst dergelijke klachten kreeg. De rechtbank oordeelde dat eiser buiten zijn schuld de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft kunnen voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en veroordeelde de gemeente Hilversum in de proceskosten van eiser, die op € 10 werden vastgesteld. Tevens werd de gemeente gelast het door eiser betaalde griffierecht van € 37 te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 26 maart 2007 door rechter R.G. Kemmers, in aanwezigheid van griffier J.P. Wismeijer. Eiser werd in de procedure vertegenwoordigd door zichzelf, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door A. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3618
Uitspraakdatum: 26 maart 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 7 december 2005 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 48,60 (tarief € 2,60 en € 46,00 kosten van naheffing).
1.2. Eiser heeft tegen de naheffingsaanslag op 15 december 2005 een bezwaarschrift ingediend, dat door verweerder is ontvangen op 23 december 2005. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 januari 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 3 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 7 maart 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2007 te Amsterdam. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft de auto, een donkerkleurige NN met kenteken OO-NN-NN, op 7 december 2005 geparkeerd aan de Prins Bernhardstraat te Hilversum.
2.2. Op genoemde datum is om 17.03 uur aan eiser een naheffingsaanslag opgelegd. De parkeercontroleur heeft in de auto een verlopen betalingsbewijs (inworp € 1, kaartnummer 3852 tot 16.42 uur) aangetroffen.
2.3. Tot de gedingstukken behoort een verklaring van 15 december 2005 van B, huisarts, waarin, voor zover van belang, staat vermeld:
“Hierbij verklaar ik dat mw X snel kortademig is ivm decompensatio cordis en coxartrose heeft, waardoor het lopen regelmatig moeizaam gaat.”
3. Geschil
In geschil is of aan eiser terecht een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiser tijdig de parkeerbelasting kon voldoen.
4. Standpunten van partijen
4.1. Eiser voert, kort samengevat, aan dat hem ten onrechte een naheffingsaanslag is opgelegd. Eiser moest met zijn vrouw enkele dringende boodschappen doen. Zijn vrouw kreeg in de winkel last van haar hart waardoor zij een kwartier moest gaan zitten, ook omdat zij moeizaam loopt. Hierdoor kwam eiser te laat terug bij zijn auto. Ter zitting heeft eiser verklaard dat het de eerste keer was dat zijn vrouw onderweg last van haar hart kreeg en dat hij het niet kon zien aankomen.
4.2. Verweerder stelt, kort samengevat, dat eiser willens en wetens het risico heeft genomen te parkeren op een parkeerplaats waar met de inworp van € 1 een beperkte parkeerduur werd gekocht, terwijl hij wist dat zijn vrouw moeilijk ter been was en onderhevig was aan hartkloppingen, dat het eiser vrij stond om in één van de nabijgelegen parkeergarages zonder tijdsdruk te parkeren en daarbij zichzelf en zijn vrouw meer rust te gunnen bij het boodschappen doen en dat eiser in theorie zelf de parkeerbelasting had kunnen voldoen omdat niet hij maar zijn vrouw door de aandoening getroffen werd of eiser had een derde kunnen vragen de parkeerbelasting te voldoen.
4.3. Ter zitting heeft verweerder zijn verontschuldigingen aangeboden vanwege de hardheid waarmee er naar eiser is geschreven.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De naheffingsaanslag is opgelegd ter zake van parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 1, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2005 van de gemeente Hilversum (de Verordening). Artikel 6, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat de vorenbedoelde belasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel door middel van het werpen van geld in parkeerapparatuur en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat ter plaatse parkeerbelasting verschuldigd is en dat eiser geparkeerd stond terwijl de parkeertijd, waarvoor hij de belasting voldaan had, verstreken was. Eiser stelt dat er sprake was van overmacht die het niet betalen van de verschuldigde parkeerbelasting verschoonbaar maakt.
5.3. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat hij de parkeerbelasting niet heeft kunnen voldoen omdat sprake was van een overmachtsituatie.
5.4. Vast staat dat de echtgenote van eiser in de winkel hartklachten kreeg, als gevolg waarvan zij circa twintig minuten in de winkel moest blijven zitten tot de klachten enigszins verdwenen waren. De klachten van de echtgenote van eiser worden bevestigd door de huisarts en eiser heeft ter zitting verklaard dat dit de eerste keer was dat zijn echtgenote onderweg last kreeg.
5.5. De rechtbank oordeelt dat eiser buiten zijn schuld de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft kunnen voldoen omdat sprake was van een overmachtsituatie. Hierbij is van belang dat eiser en zijn echtgenote hoogbejaard zijn (82 en 89 jaar) en het de eerste keer was dat eisers echtgenote buitenshuis dergelijke klachten kreeg. Het is dan ook begrijpelijk dat eisers aandacht in de eerste plaats uitging naar zijn echtgenote en dat hij op dat moment er niet aan heeft gedacht opnieuw geld in de parkeermeter te werpen.
Het beroep is gegrond.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van de onderhavige procedure gesteld op de reiskosten van eiser om de zitting van 9 maart 2007 bij te wonen. De rechtbank stelt de kosten per openbaar vervoer 2e klasse voor eiser op € 10. Van overige, voor vergoeding in aanmerking komende, kosten is niet gebleken.
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 10, en wijst de gemeente Hilversum aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de gemeente Hilversum het door eiser betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.G. Kemmers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.