Parketnummer: 13/421235-06
Datum uitspraak: 23 februari 2007
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Havenstraat” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2007.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 4 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
(2)
hij op 4 augustus 2006 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, toebehorende aan een tot op heden onbekend gebleven Aziatische man, met zijn mededaders zich naar die Aziatische man heeft begeven en die Aziatische man heeft aangesproken en bij die Aziatische man is gaan staan;
(3)
hij op 4 augustus 2006 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 600 euro, toebehorende aan de [toerist 1], en een geldbedrag van 400 euro en 200 Zwitserse franken, toebehorende aan de [toerist 2];
(5)
hij op 30 juli 2006 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 3582 euro, toebehorende aan de [toerist 3]
(6)
hij op 29 juli 2006 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 400 euro, toebehorende aan [toerist 4]
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 2, 3, 5 en 6 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Verder heeft zij gevorderd de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [toerist 4] alsmede het opleggen van schadevergoedingsmaatregelen ten aanzien van [toerist 3], [toerist 1] en [toerist 2]. Subsidiair heeft zij, bij niet-toewijzing van de schadevergoedingsmaatregelen, de verbeurdverklaring gevorderd van € 2.512,95, $ 106,= en 300 Zwitserse franken.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan drie diefstallen, waarbij zij in het bezit zijn gekomen van aanzienlijke geldbedragen van hun slachtoffers. Verdachte en zijn mededaders hebben daarnaast nog een keer getracht een persoon zijn geld afhandig te maken, hetgeen niet is gelukt omdat deze persoon tijdig wegliep.
Verdachte en zijn mededaders hebben bij de diefstalleen telkens een weldoordacht plan ten uitvoer gebracht, waarbij elk van hen een specifieke rol toebedeeld heeft gekregen. In alle gevallen heeft één van de verdachten zich voorgedaan als toerist en voorzien van stadsplattegrond en wegwerpcamera aan nietsvermoedende buitenlandse toeristen, althans aan personen steeds van Aziatische afkomst, hulp gevraagd bij het vinden van een plek in de stad dan wel het nemen van een foto. Vervolgens hebben de andere verdachten zich voorgedaan als politieagenten. Zij richtten zich dan eerst op de verdachte die zich voordeed als toerist, teneinde diens identiteitskaart te controleren en diens geld te tellen. Vervolgens wendden zij zich tot het slachtoffer, die, onder de indruk van het optreden van de zogenaamde politie, zijn paspoort en portemonnee, althans geld heeft afgegeven aan de, zo denkt hij, politieagenten. Deze nepagenten wisten vervolgens bij het tellen of het controleren van het geld, dit geld of een gedeelte ervan, weg te nemen dan wel te verwisselen voor 1 dollarbiljetten. De slachtoffers waren zo van hun stuk gebracht door dit optreden, dat zij er meestal pas later achterkwamen dat zij waren bestolen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij en zijn mededaders, met behulp van een truc, uit puur geldelijk gewin anderen op grove wijze hebben benadeeld. Dat hij in zijn land van herkomst, Roemenië, nauwelijks inkomsten uit arbeid of onderneming zou kunnen verwerven, zoals door de verdediging si aangevoerd, rechtvaardigt niet het afhandig maken van grote sommen geld van toeristen in Nederland. Naast de door hem aangerichte financiële schade en overlast, heeft het bewezenverklaarde voor de benadeelde toeristen een grote schaduw geworpen op hun verblijf in Nederland. Verdachte heeft door zijn handelen afbreuk gedaan aan het imago van de Amsterdamse en Rotterdamse politie, alsmede aan het imago van Amsterdam en Rotterdam als toeristensteden, niet in de laatste plaats omdat ook in de media aandacht is besteed aan deze strafbare feiten. De ernst van de bewezen geachte feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank dan ook een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het vaststellen van de duur van de gevangenisstraf zal de rechtbank ten nadele van verdachte betrekken dat hij en zijn mededaders op professionele wijze te werk zijn gegaan en dat hij en zijn mededaders kennelijk met het doel om strafbare feiten te plegen naar Nederland zijn gekomen. Ten voordele van verdachte zal worden betrokken dat hij nog niet eerdere voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld. De rechtbank ziet hierin een reden om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat ten aanzien van het onder (2) telastegelegde feit niet bewezen kan worden geacht poging tot diefstal met geweld, bestaat er aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [toerist 4] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezengeachte feit (6), rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 400,= (vierhonderd euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [toerist 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregelen opleggen, aangezien verdachte jegens de slachtoffers [toerist 1], [toerist 2] en [toerist 3], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de hiervoor bewezen geachte feiten (3) en (5) is toegebracht. De rechtbank waardeert deze ten aanzien van [toerist 1] op een bedrag van
€ 600,= (zeshonderd euro), ten aanzien van [toerist 2] op een bedrag van € 400,= en
CHF 300,= (vierhonderd euro en driehonderd Zwitserse frank), en ten aanzien van [toerist 3] op een bedrag van € 3.582,= (drieduizend vijfhonderd tweeëntachtig euro).
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 4 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 5 en 6 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feiten 3, 5 en 6:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [toerist 4] wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 400,= (vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [toerist 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [toerist 4] te betalen de som van € 400,= (vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [toerist 1], te betalen de som van € 600,= (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [toerist 2], te betalen de som van € 400,= en CHF 300,= (vierhonderd euro en driehonderd Zwitserse frank), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [toerist 3], te betalen de som van € 3.582,= (drieduizend vijfhonderd tweeëntachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 71 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. A.D. Belcheva en J.G. Sillevis Smitt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A Krenning, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2007.