ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ9960

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/34 GEMWT en AWB 07/33 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving en bestemmingsplan: gebruik van pand als woning

Op 1 februari 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de gemeente Bussum verzoeker gelastte om het bewonen van een gebouw te staken wegens strijd met het bestemmingsplan. De gemeente baseerde zich op een voorschrift dat betrekking heeft op het bouwen van gebouwen, maar de rechter oordeelde dat dit voorschrift niet van toepassing was op het bewonen van gebouwen. De voorzieningenrechter, mr. H.P. Kijlstra, verklaarde het beroep van verzoeker gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de gemeente. Tevens werd het bezwaar tegen het primaire besluit van 12 juli 2006 gegrond verklaard en herroepen. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat verzoeker daar geen belang meer bij had. De gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan verzoeker en moest het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden.

De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht, waarbij de rechter de bevoegdheid van de gemeente om handhavend op te treden beoordeelde. De rechter concludeerde dat het gebruik van het pand als woning niet in strijd was met het bestemmingsplan, omdat er geen sprake was van strijd met de aan de grond gegeven bestemming of de doelomschrijving. De rechter benadrukte dat een bouwvoorschrift niet kan worden beschouwd als een overig voorschrift in de zin van het bestemmingsplan. Hierdoor was de last van de gemeente niet rechtsgeldig en kon deze niet in stand blijven. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van bestemmingsplannen en de handhaving daarvan door gemeenten.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg. nrs. AWB 07/34 GEMWT en AWB 07/33 GEMWT
van:
[eiser], wonende te [adres],
vertegenwoordigd door mr. R. Verduijn,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. G.E. Creijghton-Sluijk.
Tevens nemen deel aan de procedure:
[betrokkene] en
[betrokkene], wonende te Bussum.
1. PROCESVERLOOP
Op 4 januari 2007 heeft de voorzieningenrechter (hierna: de rechter) een verzoek om een voorlopige voorziening ontvangen. Het verzoek hangt samen met het beroepschrift van verzoeker dat is gericht tegen het besluit van verweerder van 23 november 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten op 18 januari 2007.
2. OVERWEGINGEN
Naar aanleiding van een melding heeft verweerder verzoeker gelast om het in strijd met het bestemmingsplan bewonen van het pand op het perceel [adres] te Bussum te staken onder verbeurte van een dwangsom. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is om handhavend op te treden, omdat het gebruik van het pand niet in strijd is met het bestemmingsplan.
De rechter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang. Ingevolge artikel 5:21 Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde beperkingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Spiegel-Herenstraat”. Het betreffende gebouw staat op gronden met de bestemming “Woondoeleinden (W)”. Ten aanzien van het betreffende bestemmingsvlak geldt de nadere aanwijzing “zonder hoofdgebouwen (zh)”
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften in samenhang met de bij het bestemmingsplan behorende plankaart, zijn de op de kaart als “Woondoeleinden (W)” aangewezen gronden bestemd voor huisvesting van personen.
Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften in samenhang met de bij het bestemmingsplan behorende plankaart, geldt voor het bouwen dat ter plaatse van de gronden met de nadere aanwijzing (zh) geen hoofdgebouwen zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doelomschrijving en de overige voorschriften.
De rechter dient allereerst te beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het gebruik van het betreffende pand als woning in strijd is met het bestemmingsplan. De rechter beantwoord deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het pand als woning in strijd is met artikel 25 van de planvoorschriften, omdat er sprake is van strijd met artikel 7, derde lid, aanhef en onder d van de planvoorschriften. Onder de overige voorschriften als bedoeld in artikel 25 van de planvoorschriften moet, aldus verweerder, mede worden begrepen artikel 7, derde lid, aanhef en onder d van de planvoorschriften.
Naar het oordeel van de rechter kan echter een bouwvoorschrift als bedoeld in artikel 7, derde lid aanhef en onder d, van de planvoorschriften naar zijn aard en strekking niet worden beschouwd als een overig voorschrift als bedoeld in artikel 25 van de planvoorschriften. Niet valt in te zien op welke wijze het gebruik van een gebouw als woning in strijd kan zijn met het verbod op het bouwen van een gebouw. Nu er ook geen sprake is van een gebruik van het pand in strijd met de aan de grond gegeven bestemming of de doelomschrijving als bedoeld in artikel 25 van de planvoorschriften en niet gebleken is van strijd met enig ander gebruiksvoorschrift van het bestemmingsplan is de rechter van oordeel dat verweerder niet bevoegd is om handhavend op te treden.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat de last niet in stand kan blijven wegens het ontbreken van een deugdelijke wettelijke grondslag. Doende hetgeen verweerder had moeten doen, zal de rechter het bezwaar alsnog gegrond verklaren en het primaire besluit van 12 juli 2006 herroepen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen, omdat verzoeker daarbij geen belang meer heeft.
De rechter beslist als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit van 12 juli 2006 gegrond en herroept dit besluit;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van proceskosten aan de zijde van verzoeker tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de gemeente Bussum aan verzoeker;
- gelast dat de gemeente Bussum het door verzoeker betaalde griffierecht van € 141,00 (zegge: honderd eenenveertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 februari 2007 door mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van J.J.M. Tol, griffier,
en bekendgemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak kunnen, voor zover deze betreft het oordeel in de hoofdzaak
(AWB 07/33 GEMWT), een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B