Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
In het geding met reg.nr. AWB 06/1473 WVG A
[eiser], wonende te Uithoorn,
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn,
verweerder,
vertegenwoordigd door A.M. Visser.
De rechtbank heeft op 16 maart 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 9 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 21 december 2006.
Bij besluit van 29 december 2005 heeft verweerder eiser bericht dat de hem te verstrekken vergoeding in de kosten van het eigen gebruik van zijn auto uit hoofde van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) zal worden gewijzigd. In plaats van de vergoeding van
€ 1.381,00 per jaar, zal eiser een vergoeding van € 340,00 per jaar worden toegekend. Voor januari en april 2006 wordt eiser de oorspronkelijke vergoeding van € 340,00 toegekend, voor juli en oktober 2006 een kwartaalvergoeding van € 215,00 en per 1 januari 2007 een vergoeding van € 85,00 per kwartaal. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat door de gemeenteraad van Uithoorn is besloten de hoogte van de zogenoemde vervoersvoorzieningen aan te passen aan de UWV normbedragen REA-voorzieningen 2005. Eiser heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 29 december 2005 gehandhaafd. Eiser heeft tegen dit besluit tijdig beroep ingesteld.
In beroep heeft eiser onder meer aangevoerd dat de vastgestelde vergoeding te laag is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg draagt het college van burgemeester en wethouders zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten. De gemeenteraad stelt met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels vast bij verordening.
Ingevolge artikel 3 van de Wvg biedt het college van burgemeester en wethouders verantwoorde voorzieningen aan. Onder verantwoorde voorzieningen worden verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.
Met de Verordening Voorzieningen Gehandicapten (hierna: de Verordening) heeft verweerder uitvoering gegeven aan genoemde bepalingen van de Wvg.
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder c sub 3, van de Verordening kan een door het college te verstrekken vervoersvoorziening bestaan uit een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto.
Ingevolge artikel 3.3, tweede lid, van de Verordening bepaalt het college jaarlijks de hoogte van de financiële tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 3.1, onder c, sub 2, 3 en 4 in het Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen (hierna: het Besluit).
Ingevolge artikel 5.2 van de Verordening wordt de hoogte van een financiële tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen als bedoeld in deze verordening bepaald in het door het college vast te stellen Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen.
Ingevolge artikel 5, derde lid, van het Besluit geldt onder meer dat de hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1 onder c sub 2, 3 en 4 een forfaitaire (of gemaximeerde) vergoeding is. Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van een normbedrag van
€ 340,00 per jaar voor het gebruik van een eigen auto.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is sprake van een verantwoorde voorziening als bedoeld in artikel 3 van de Wvg als de gehandicapte daardoor in staat wordt gesteld om binnen de directe woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag; zie CRvB 29 juni 2005, LJN: AT9597. De wetgever heeft aan gemeentebesturen bewust ruimte gelaten om naar eigen (beleidsinzicht) aan hun zorgplicht ingevolge de Wvg gestalte te geven. De rechter dient deze ruimte, gezien zijn staatsrechtelijke positie, in beginsel te respecteren, onverminderd de gehoudenheid van de gemeentebesturen om zowel bij de vaststelling als bij de toepassing van hun verordeningen de in voormelde bepalingen van de Wvg globaal aangegeven ondergrens in acht te nemen. Vervoersvoorzieningen die neerkomen op een aflegbare afstand in de bandbreedte van circa 1500 tot 2000 kilometer per jaar, voldoen in beginsel aan de in de jurisprudentie tot uitdrukking gebrachte ondergrens; zie CRvB 12 maart 2002, LJN: AL1377.
De rechtbank constateert gelet op het verhandelde ter zitting dat verweerder bij de vaststelling van de vergoeding uitgaat van 2000 aflegbare kilometers.
Voorts constateert de rechtbank dat verweerder bij de vaststelling van de kilometer-vergoeding, zoals tot uitdrukking gebracht in het Besluit, weliswaar is uitgegaan van de door het UWV gehanteerde normen in het kader van REA-voorzieningen, dat is in casu € 0,29 per kilometer, maar dat verweerder daarvan per kilometer € 0,12 aftrekt, nu deze € 0,12 de gebruikelijke, ook door niet-gehandicapten te maken kosten betreft, aldus verweerder. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de 2000 af te leggen kilometers slechts de meerkosten per kilometer als gevolg van de handicap behoeven te worden vergoed.
De rechtbank overweegt als volgt. De in de jurisprudentie bepaalde ondergrens van de op verweerder rustende zorgplicht ingevolge artikel 3 van de Wvg betreft een vergoeding voor een aflegbare afstand van 2000 kilometer. De rechtbank ziet dan ook geen reden waarom een gedeeltelijke vergoeding van deze kosten, in de vorm van een vergoeding van zogenoemde meerkosten, zou volstaan, nu daarmee de gehandicapte niet in staat wordt gesteld de bedoelde 2000 kilometer daadwerkelijk af te leggen.
De rechtbank merkt in dit verband op dat artikel 5, derde lid, van het Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen, ter zake van de hoogte van de vergoeding van het gebruik van de eigen (rolstoel)auto onverbindend is, nu deze in strijd is met de in artikel 3 van de Wvg neergelegde zorgplicht.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een (gedeeltelijke) tegemoetkoming in de kosten voor het afleggen van 2000 kilometer niet voldoet aan de in de jurisprudentie gestelde eisen. Het bestreden besluit kan derhalve niet in stand blijven.
Het beroep van eiser zal mitsdien gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser dient te worden vergoed. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van eiser met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- bepaalt dat de gemeente Uithoorn het betaalde griffierecht ad € 37,- (zegge: zevenendertig euro) aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 26 februari 2007 door mr. C.G. Meeder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Blom, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B