ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ8638

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2288
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing van algemene rechten voor vergunningaanvraag door nutsbedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen N.V. X, eiseres, en de heffingsambtenaar van de gemeente Uithoorn, verweerder. De zaak betreft de vraag of eiseres op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst algemene rechten verschuldigd is voor het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag voor graafwerkzaamheden. Eiseres had op 20 september 2004 een vergunning aangevraagd, maar kreeg op 15 december 2004 een aanslag opgelegd van € 226 voor algemene rechten. Eiseres maakte bezwaar, maar verweerder handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 28 december 2005. Eiseres stelde dat de verordening onverbindend was, omdat de werkzaamheden in het kader van een publieke taak werden verricht en dat er geen kosten in rekening konden worden gebracht voor de vergunningaanvraag op basis van de overeenkomst.

De rechtbank oordeelde dat de tekst van de overeenkomst duidelijk was en dat er geen andere vergoedingen dan die in de overeenkomst genoemd konden worden geheven. De rechtbank concludeerde dat de aanslag niet in stand kon blijven, omdat deze in strijd was met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank vernietigde de aanslag en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2288
Uitspraakdatum: 23 januari 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
N.V. X, gevestigd te Z, eiseres,
gemachtigde mr. A,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Uithoorn, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met dagtekening 15 december 2004 heeft verweerder aan eiseres een aanslag algemene rechten opgelegd ten bedrage van € 226.
1.2. Op 12 januari 2005 heeft eiseres bezwaar tegen de aanslag gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 december 2005 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 3 februari 2006 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2006. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door B. Namens verweerder zijn verschenen C en D. Door de gemachtigde van eiseres is een pleitnota voorgedragen en overgelegd, welke pleitnota tot de gedingstukken wordt gerekend.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres heeft op 20 september 2004 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn een verzoek om een vergunning ingediend voor het verrichten van graafwerkzaamheden op het a-terrein te Uithoorn. Met dagtekening 15 december 2004 heeft verweerder in verband met het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag aan eiseres een aanslag algemene rechten ten bedrage van € 226 opgelegd. Verweerder heeft de aanslag gebaseerd op de Algemene rechtenverordening Uithoorn 2004 (hierna: de verordening).
2.2. In 1993 hebben eiseres en de gemeente Uithoorn een overeenkomst (hierna te noemen: de Overeenkomst) gesloten, waarin voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Artikel 1
Lid 1
De N.V. X is gerechtigd om in de wegen, straten, pleinen, wateren, gronden enz. die toebehoren aan of onder beheer staat van de gemeente Uithoorn waterleidingwerken aan te leggen, te hebben, te onderhouden, te vernieuwen en te amoveren.
Lid 2
Ter zake van de aanleg, het hebben en houden en amoveren van waterleidingwerken gelden geen andere vergoedingen dan in deze overeenkomst genoemd.
Lid 3
Voor de uitvoering van de werkzaamheden aan waterleidingwerken behoeft de N.V. X van de gemeente toestemming, zoals in deze overeenkomst bedoeld.
(...)
Artikel 2
Lid 1
Indien de N.V. X ten behoeve van de waterleidingexploitatie werkzaamheden moet verrichten in straten, wegen, terreinen of wateren, enz. die aan de gemeente toebehoren dan wel bij de gemeente in beheer zijn, zal de N.V. X daartoe vooraf een vergunning vragen. De gemeente verplicht zich hierbij de gevraagde vergunning te verlenen, tenzij andere belangen zich hiertegen verzetten. Aan de te verlenen vergunning kunnen, indien nodig, voorwaarden worden gesteld (...)”
2.3. Bij brief van 20 mei 1999 heeft de gemeente Uithoorn aan eiseres medegedeeld dat op 15 december 1998 de Telecommunicatiewet (TW) in werking is getreden en dat aan de gemeenteraad zal worden voorgesteld een algemeen recht te gaan heffen voor de afgifte van instemmingsbesluiten op grond van deze wet. Voorts wordt in de brief het volgende vermeld:
“(....) Tot de inwerkingtreding van de TW was er dus sprake van een gelijkheid voor wat betreft het niet heffen van een algemeen recht voor de afgifte van de benodigde APV-vergunning.
In dit kader hebben wij de vraag gesteld hoe in het vervolg moet worden omgegaan met APV-vergunningen aan de energie- en waterleidingbedrijven.
Bij het gaan heffen van een algemeen recht voor een dienstverlening aan één soort nutsbedrijf (telecommunicatie-/omroepnetwerken), zou dit vanuit het gelijkheidsbeginsel ook moeten worden gedaan bij een dienstverlening aan de overige nutsbedrijven. Zwaarwegende argumenten om een verschil ten aanzien van de heffing van een algemeen recht te laten bestaan kunnen wij niet aanvoeren.
Wij zullen de gemeenteraad daarom voorstellen om ook voor de afgifte van APV-vergunningen aan de overige nutsbedrijven een algemeen recht van f 273,75 te gaan heffen. (...).”
2.4. In aansluiting op haar brief van 20 mei 1999 heeft de gemeente Uithoorn op 1 juli 1999 schriftelijk aan eiseres medegedeeld dat de gemeenteraad de Wijzigingsverordening tarieventabel Algemene rechten 1999 heeft vastgesteld en dat het daarin opgenomen onderdeel 20.11.5 betrekking heeft op eiseres. Voorts deelt de gemeente mee dat onderdeel 20.11.5 eerst na drie maanden na bekrachtiging van de verordening zal worden geëffectueerd, zodat aanvragen die na 1 oktober 1999 worden ingediend met het algemeen recht worden belast.
2.5. Artikel 1 van de verordening bepaalt dat onder de naam ‘algemene rechten’ rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 van de verordening bepaalt dat de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend belastingplichtig is.
Op grond van artikel 4 van de verordening worden de algemene rechten geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij de verordening behorende tarieventabel.
2.6. Onderdeel 20.11.5 van de tarieventabel luidt als volgt:
“Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een vergunning aan de overige nutsbedrijven voor het openbreken van de weg ingevolge artikel 2.1.5.2. A.P.V. € 124,20”
De onderdelen 20.11.5.1 en 20.11.6 van de tarieventabel regelen in welke gevallen het tarief bedoeld in 20.11.5 wordt vermeerderd dan wel verminderd.
2.7. De Algemene Plaatselijke Verordening 2000 (A.P.V.) luidt, voor zover voor hier van belang, als volgt:
“Artikel 2.1.5.2
1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte aan de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.”
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of van eiseres terecht algemene rechten zijn geheven.
3.2. Eiseres stelt – kort weergegeven – dat de verordening onverbindend is voor wat betreft de heffing van leges op grond van onderdeel 20.11.5 van de tarieventabel, nu de graafwerkzaamheden worden verricht in het kader van de publieke taakuitoefening, te weten een goede en veilige drinkwatervoorziening. Voor zover de verordening verbindend is, stelt eiseres dat artikel 1, tweede lid, van de Overeenkomst aldus dient te worden uitgelegd dat ook geen kosten in rekening kunnen worden gebracht voor het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag. Voorts stelt eiseres dat verweerder de eerder gemaakte afspraken in de Overeenkomst niet opzij kan zetten door middel van een publiekrechtelijke regeling, nu dit strijd oplevert met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.
Ter zitting is namens eiseres verklaard dat de grief dat de verordening onverbindend is voor wat betreft de heffing van leges op grond van de onderdelen 20.11.5.1 en 20.11.6 van de tarieventabel niet langer wordt gehandhaafd.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verordening verbindend is, nu het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag een dienst betreft ten behoeve van een rechtstreeks en individualiseerbaar belang en dat aan het doel van de aanvraag, het leggen van leidingen, geen betekenis kan worden toegekend. Voorts stelt verweerder dat het belastbaar feit niet valt onder het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de Overeenkomst, nu onderscheid dient te worden gemaakt tussen de aanleg, het hebben en houden en amoveren van waterleidingwerken en het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag. Voorts is de heffing niet in strijd met het vertrouwens- en/of rechtszekerheidsbeginsel, nu het de gemeente vrijstaat om na beleidsoverweging en na aankondiging van de beleidswijziging en met een redelijke overgangsregeling te handelen in strijd met eerdere privaatrechtelijke en/of publiekrechtelijke afspraken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of eiseres op grond van de tussen partijen gesloten Overeenkomst algemene rechten is verschuldigd ter zake van het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag.
4.2. Artikel 1, tweede lid, van de Overeenkomst bepaalt dat ter zake van de aanleg, het hebben en houden en amoveren van waterleidingwerken geen andere vergoedingen gelden dan in de Overeenkomst worden genoemd.
De in de Overeenkomst genoemde vergoedingen zien op kosten die eiseres aan de gemeente (dan wel derden) is verschuldigd voor eventueel toegebrachte schade (artikel 1, vierde lid van de Overeenkomst), op kosten van noodzakelijk herstel van bestrating en wegverhardingen (artikel 3 van de Overeenkomst) en op kosten die de gemeente aan eiseres is verschuldigd in geval door toedoen van de gemeente waterleidingen binnen een bepaalde periode dienen te worden verlegd (artikel 4, eerste lid, van de Overeenkomst).
4.2.1. Andere vergoedingen dan deze worden niet genoemd en voorts is in de Overeenkomst geen uitzondering opgenomen ten aanzien van gemeentelijke heffingen. Dat het heffen van algemene rechten niet onder de in artikel 1, tweede lid, van de Overeenkomst gebezigde term ‘vergoedingen’ kan worden gevat, zoals verweerder stelt, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de tekst van de Overeenkomst. Dit wordt bevestigd door de inhoud van de brief van de gemeente d.d. 20 mei 1999, zoals hiervoor onder 2.3. is weergegeven, waaruit blijkt dat de gemeente Uithoorn voor de inwerkingtreding in 1998 van de Telecommunicatiewet geen algemene rechten van nutsbedrijven hief. Indien de gemeente, in afwijking van die praktijk, eiseres ter zake van de afgifte van APV-vergunningen wel in de heffing had willen betrekken, dan had het voor de hand gelegen dit in de Overeenkomst neer te leggen.
4.2.2. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de tekst van artikel 1, tweede lid, van de Overeenkomst niet anders kan worden gelezen dan dat partijen beoogden een uitputtende regeling te treffen ten aanzien van de – door eiseres dan wel de gemeente Uithoorn – aan elkaar (dan wel aan derden) verschuldigde vergoedingen. Eiseres heeft uit de inhoud van de Overeenkomst dan ook redelijkerwijs kunnen en mogen afleiden dat zij ter zake van het in behandeling nemen van de onderhavige vergunningaanvraag geen vergoeding was verschuldigd.
4.3. Aan het vorenstaande doet niet af dat verweerder, na aankondiging en met hantering van een overgangstermijn, bij brief van 1 juli 1999 mededeling heeft gedaan van een beleidswijziging ter zake van het heffen van algemene rechten voor de afgifte van APV-vergunningen. Niet gebleken is dat sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden, zoals strijd met de wet, openbare orde of goede zeden, die leiden tot de conclusie dat verweerder niet langer gebonden zou zijn aan de Overeenkomst. De door verweerder gestelde omstandigheid, een gelijke behandeling van de nutsbedrijven, is naar het oordeel van de rechtbank geen rechtvaardiging voor het niet nakomen van de Overeenkomst. Dit geldt te meer, nu verweerder ter zitting heeft toegelicht dat kan worden aangenomen dat de gemeenteraad niet op de hoogte was van het bestaan van de Overeenkomst, zodat van een bewuste keuze van de gemeenteraad om ten gunste van die gelijke behandeling van de Overeenkomst af te wijken, geen sprake was.
4.4. Gelet hierop is verweerder nog steeds gebonden aan de Overeenkomst. Op grond van de inhoud van de Overeenkomst – zoals hiervoor onder 4.2.2. is overwogen – mocht eiseres er op vertrouwen dat zij voor de onderhavige vergunningaanvraag geen rechten verschuldigd zou zijn. De aanslag dient dan ook te worden vernietigd wegens strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
4.5. Nu de rechtbank reeds op grond van het vorenoverwogene tot het oordeel komt dat de aanslag niet in stand kan blijven, behoeft de vraag of onderdeel 20.11.5 van de verordening ten aanzien van eiseres onverbindend is, geen verdere bespreking.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de
kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 28 december 2005;
- vernietigt de aanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644 en wijst de gemeente Uithoorn aan als de rechtspersoon die dit bedrag van eiseres dient te voldoen;
- gelast de gemeente Uithoorn het gestorte griffierecht van € 276 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 24 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mrs. L.F. Roseval, voorzitter, H.A.M. Röell-Mulder en A.P.M. van Rijn in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.