Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
in het geding met reg.nr. AWB 07/189 WET
[verzoekster], wonende te [woonplaats],
verzoekster,
vertegenwoordigd door mr. S.I. Fonds,
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), gevestigd te Rijswijk
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink.
De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) heeft een verzoek ontvangen tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van verzoekster gericht tegen het besluit van verweerder van 15 december 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 31 januari 2007.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten dat verzoekster zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar haar geschiktheid voor het besturen van één of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor haar rijbewijs is afgegeven. Verweerder heeft daarbij de geldigheid van verzoeksters rijbewijs geschorst tot de dag waarop het besluit omtrent de geldigheid van het rijbewijs wordt genomen.
Verzoekster heeft haar bezwaarschrift beperkt tot dat gedeelte van het bestreden besluit dat ziet op de schorsing van de geldigheid van haar rijbewijs en de rechter verzocht een voorziening te treffen die er toe strekt dat verzoekster in afwachting van de uitkomst van het opgelegde onderzoek van haar rijbewijs gebruik kan maken. Verzoekster kan wegens mobiliteitsbeperkingen niet buiten haar brommobiel.
De rechter overweegt als volgt.
In artikel 131, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) is bepaald dat, indien de in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994 bedoelde schriftelijke mededeling is gedaan verweerder besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid. Het derde lid, aanhef en onder a, van voornoemd artikel bepaalt dat bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, van de WVW 1994 de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor een of meer categorieën van motorrijtuigen wordt geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, derde lid, van de WVW 1994 bedoelde besluit van kracht wordt.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling) geschiedt een vordering tot overgifte van het rijbewijs als bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de WVW 1994 onder meer in het geval er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel wordt bevestigd door een medische deskundige. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder k, van de Regeling geschiedt een vordering eveneens indien betrokkene bewust is ingereden op een andere weggebruiker.
Ingevolge artikel 7 van de Regeling schorst verweerder overeenkomstig artikel 131, derde lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994 de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen in de gevallen bedoeld in artikel 5 van de Regeling.
Voor zover verzoekster bestrijdt dat verweerder bevoegd is tot schorsing over te gaan volgt de rechter haar daarin niet. Verzoekster bestrijdt immers niet dat verweerder bevoegd was te besluiten dat verzoekster een geschiktheidonderzoek dient te ondergaan en ook overigens is de rechter vooralsnog niet gebleken dat verweerder daartoe niet bevoegd was. Nu verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt was hij op grond van voornoemde bepalingen ook bevoegd tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs over te gaan.
Verzoekster erkent verder in haar verzoekschrift dat er sprake is van een gebonden bevoegdheid, zodat verweerder niet alleen bevoegd maar ook gehouden was tot schorsing over te gaan, en dat er voor een belangenafweging in beginsel dan ook geen plaats is.
Desondanks stelt verzoekster zich op het standpunt dat er aanleiding is om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verzoekster gebruik kan blijven maken van haar rijbewijs.
De rechter onderschrijft dit standpunt niet op grond van de volgende overwegingen.
De door verzoekster aangehaalde uitspraak (rechtbank Zwolle, LJN: AN7869) heeft betrekking op een situatie waarin als gevolg van een epileptisch insult van de betrokken bestuurder de geldigheid van het rijbewijs was geschorst. Ingevolge de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 zal bij een epileptisch insult na het staken of wijzigen van medicatie, waarvan in de situatie waarop de uitspraak betrekking heeft sprake was, in beginsel na hervatting van de (oorspronkelijke) medicatie een ongeschiktheid gelden van drie maanden. De rechter zag hierin en in de omstandigheid dat verweerder door een gebrek aan capaciteit voor het verrichten van onderzoeken geen kans zag om op kortere termijn een besluit te nemen over de geldigheid van het rijbewijs aanleiding om de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs te schorsen. Daarmee werd voorkomen dat de geldigheid van het rijbewijs uiteindelijk aanzienlijk langer geschorst zou zijn dan de periode van drie maanden waarover de ongeschiktheid zou gelden. In het onderhavige geval is er echter geen sprake van een vaststaande diagnose op grond waarvan reeds nu kan worden ingeschat hoe lang de periode van ongeschiktheid zal duren.
Verzoekster heeft verder nog het volgende aangevoerd. Haar rijbewijs ziet op de categorie B op grond waarvan zij ook een brommobiel (= categorie AM) mag besturen. Nu de geldigheid van dit rijbewijs is geschorst en zij op dit ogenblik ook niet de beschikking kan krijgen over een rijbewijs enkel voor de categorie AM dan wel een vermelding van de categorie AM op haar rijbewijs B is er aanleiding om de verzochte voorziening te treffen. De bedoeling van de wetgever, aldus verzoekster, is namelijk niet om bij een schorsing van de geldigheid van het rijbewijs B de betrokkene ook uit te sluiten van de rijbevoegdheid voor categorie AM. Dit blijkt ook uit de wet nu geen verklaring van geschiktheid is vereist voor het rijden met een voertuig van de categorie AM.
De rechter ziet geen mogelijkheid verzoekster hierin te volgen. Uit de Nota van toelichting behorende bij het besluit houdende wijziging van het Reglement rijbewijzen en het Besluit rijonderricht motorrijtuigen in verband met de invoering van een bromfietsrijbewijs (Stb. 2006, 381) blijkt dat de wetgever er inderdaad voor gekozen heeft geen geschiktheidseisen te stellen aan bromfietsers. Daardoor blijft, aldus de Nota, bij een afkeuring voor het rijbewijs B het besturen van een brommobiel nog wel tot de mogelijkheden behoren. Het bij wijze van voorlopige voorziening tijdelijk ongedaan maken van de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster heeft echter tot gevolg dat verzoekster weer bevoegd is niet alleen om voertuigen van de categorie AM maar ook voertuigen van de categorie B te besturen. Voor het besturen van voertuigen van de categorie B gelden echter wel geschiktheideisen ten aanzien waarvan het nog niet duidelijk is dat verzoekster daaraan voldoet. De enkele mededeling van verzoekster dat zij alleen maar in haar brommobiel rijdt doet hier niet aan af. Het ongedaan maken van de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs alleen voor de categorie AM behoort niet tot de mogelijkheden nu het rijbewijs van verzoekster niet is afgegeven voor de categorie AM. Het bij wijze van voorlopige voorziening verweerder opdragen een (tijdelijk) rijbewijs voor de categorie AM af te geven biedt ook geen soulaas omdat verweerder niet bevoegd is tot het afgeven van een rijbewijs aan verzoekster. Ook voor het overige ziet de rechter geen mogelijkheid tot het treffen van een voorziening op grond waarvan verzoekster in staat wordt gesteld van haar brommobiel gebruik te blijven maken zonder daarmee buiten de kaders van een voorzieningenprocedure te treden. De omstandigheid dat daarmee wellicht geen recht wordt gedaan aan de bedoeling van de wetgever maakt dat niet anders.
Ook hetgeen verzoekster voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat verweerder, ondanks de verplichting over te gaan tot schorsing van het rijbewijs, van schorsing had dienen af te zien. De rechter merkt nog op dat een eventuele strijd met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden hersteld in de bezwaarschriftprocedure.
De rechter gaat er overigens wel vanuit dat verweerder, mede gelet op de hiervoor gememoreerde keus van de wetgever om geen geschiktheideisen te stellen aan het besturen van een bromfiets, het belang van verzoekster bij een voortvarende behandeling van haar bezwaarschrift en een voortvarende afwikkeling van het in gang gezette geschiktheidonderzoek onderkent. Ter zitting heeft verweerder ook aangegeven dit belang te onderkennen.
De rechter beslist op grond van het voorgaande als volgt.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 februari 2007 door mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.M. Behrens, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B