ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ8123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/6100 HOREC, AWB 06/6101 HOREC, AWB 06/6097 HOREC
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunningen en bestuursdwang ten behoeve van horecaondernemingen in Amsterdam

In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker1] BV en [verzoeker2] BV, bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente Amsterdam van 30 november 2006, waarbij hun aanvragen voor exploitatievergunningen en vergunningen op grond van de Drank- en Horecawet zijn geweigerd. Tevens is bestuursdwang aangezegd voor het geval de exploitatie niet uiterlijk op 28 december 2006 zou zijn beëindigd. De voorzieningenrechter heeft op 19 januari 2007 de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening behandeld. De rechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is aan de zijde van verzoekers, die hun inrichtingen niet willen sluiten tijdens de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de gemeente weliswaar de bevoegdheid heeft om bestuursdwang aan te zeggen, maar dat de uitvoering van deze besluiten niet onmiddellijk kan plaatsvinden totdat er een beslissing op de bezwaarschriften is genomen. De rechter heeft geconcludeerd dat het belang van verzoekers bij voortzetting van hun exploitatie zwaarder weegt dan het belang van de gemeente bij onmiddellijke sluiting. Daarom zijn de bestreden besluiten geschorst, en is de gemeente Amsterdam veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
PROCES-VERBAAL VAN MONDELINGE UITSPRAAK
in het geding met reg.nrs. AWB 06/6100 HOREC
AWB 06/6101 HOREC
AWB 06/6097 HOREC
tussen:
[verzoeker1] BV en [verzoeker2] BV, gevestigd te Amsterdam,
verzoekers,
vertegenwoordigd door mr. R. Ridder,
en:
1.de Burgemeester van Amsterdam,
2. het dagelijks bestuur van Stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerders,
vertegenwoordigd door mr. M. Boermans,
1. PROCESVERLOOP
De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening hangen samen met bezwaarschriften van verzoekers van 22 december 2006, gericht tegen verweerders besluiten van 30 november 2006 (hierna: de bestreden besluiten). Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de exploitatievergunning en een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet ten behoeve van een door [verzoeker1] BV gedreven onderneming geweigerd, alsmede exploitatievergunningen ten behoeve van acht door [verzoeker2] BV geëxploiteerde raambordelen geweigerd. Voorts heeft verweerder bestuursdwang aangezegd voor het geval verzoekers de exploitatie niet uiterlijk op 28 december 2006 zullen hebben beëindigd.
De verzoeken zijn gevoegd met zes andere verzoeken, gericht tegen besluiten van
30 november 2006, behandeld ter zitting van 19 januari 2007. De rechter heeft, na schorsing van het onderzoek ter zitting, onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
2. OVERWEGINGEN
De voorzieningenrechter komt in de acht gevoegde zaken tot de volgende uitspraak.
Allereerst wat betreft het spoedeisend belang aan de zijde van verzoekers:
De rechter is van oordeel dat het gestelde belang van verzoekers, gelegen in het niet hoeven sluiten van hun inrichtingen hangende de bezwaarprocedure, voldoende aanleiding biedt voor de behandeling van de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Vooraf stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder op zich de bevoegdheid heeft om bestuursdwang aan te zeggen, nu vaststaat dat de inrichtingen alle worden geëxploiteerd zonder exploitatievergunning, dan wel dat er drank wordt geschonken terwijl een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet ontbreekt. Bij de besluiten van 30 november 2006 zijn immers alle gevraagde vergunningen geweigerd, dan wel nog lopende vergunningen ingetrokken.
De beoordeling van de verzoeken om voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter toegespitst op de vraag of met de uitvoering van het bestuursdwang-deel van de besluiten van 30 november jl. kan worden gewacht totdat is beslist op de ingediende bezwaarschriften. Partijen hebben zich daarover vandaag ter zitting uitgelaten.
Verweerder heeft als spoedeisend belang om tot onmiddellijke sluiting over te gaan aangevoerd het grote maatschappelijke belang van de bestrijding van criminele beïnvloeding en misbruik van vergunningen. Voorts is er volgens verweerder het gevaar dat bij niet onmiddellijke sluiting er over een langere periode dan wenselijk is wordt witgewassen. Om die redenen heeft verweerder die besluiten uiterlijk vrijwillig willen opschorten tot de uitspraak van de voorzieningenrechter. Verweerder heeft zich niet bereid verklaard de uitvoering van de bestuursdwangbesluiten op te schorten tot na de beslissing op bezwaar.
Tegenover het belang van verweerder bij een snelle sluiting van de panden staat het belang van verzoekers bij het kunnen continueren van de exploitatie. Verzoekers hebben aangevoerd dat indien zij de panden nu moeten sluiten dit onherroepelijk het einde van hun onderneming betekent, dan wel hen in financiële problemen brengt. Zij zullen hun werknemers moeten ontslaan en zijn vanaf het moment van de sluiting verstoken van hun bron van inkomsten.
De rechter komt bij de beoordeling van de hiervoor genoemde, toegespitste, vraag tot de volgende overwegingen.
Het belang van verweerder bij het beëindigen van de exploitatie van de – thans illegaal geëxploiteerde - in geding zijnde inrichtingen is duidelijk. Daartegenover moet worden vastgesteld, dat het in het merendeel van de gevallen gaat om al langer bestaande inrichtingen, in een al veel langer bestaande situatie en maatschappelijke context, terwijl verder geldt dat het besluitvormingstraject in deze zaken, mede door de Bibob-procedures, ook de nodige tijd in beslag heeft genomen.
Voorts neemt voorzieningenrechter in aanmerking dat het gaat om complexe besluiten waartegen vele juridische en principiële argumenten zijn aangevoerd, die zich bij uitstek lenen voor behandeling in een bodemprocedure, zodat niet op voorhand op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld dat de bestreden besluiten in rechte stand zullen kunnen houden.
Niet zonder belang is tenslotte dat de besluiten van 30 november 2006 een veelheid van inrichtingen raken, en ook vele individuen betreffen. Aannemelijk is dat de uitvoering van de bestreden besluiten een substantiële maatschappelijke impact in deze stad zal hebben.
Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter, alles afwegende, van oordeel dat het belang bij het op korte termijn verkrijgen van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over de besluiten van 30 november 2006, niet opweegt tegen het belang van de mogelijkheid om op zo kort mogelijke termijn te komen tot definitieve beslechting van de bodemgeschillen. Dit laatste belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het best gediend met een voortvarende behandeling door verweerder van de bezwaarschriften, en de aansluitende mogelijkheid van beroep op de rechtbank. Daarbij past dat met de uitvoering van de bestuursdwang pas op de plaats wordt gemaakt.
De voorzieningenrechter komt dan ook tot toewijzing van de verzoeken om voorlopige voorziening in alle zaken, ten aanzien van de in de besluiten van 30 november 2006 genoemde bestuursdwangaanzeggingen.
De bestreden besluiten van 30 november 2006 worden geschorst in de zin dat verweerder geen toepassing mag geven aan de aanzegging bestuursdwang.
De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om de duur van die schorsing in verband met de hiervoor genoemde belangen en overwegingen in de tijd nader te bepalen op een termijn van vier weken nadat in de betreffende zaak een beslissing op het bezwaar is genomen.
Voorts dient verweerder de proceskosten van verzoekers en het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan verzoekers het door hun betaalde griffierecht, ad € 562,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1288,-, te betalen door de gemeente Amsterdam aan verzoekers.
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2007 door mr. J.J. Bade, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. Boogerman, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op: