RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.513-2006
RK nummer: 06/3619
Datum uitspraak: 17 november 2006
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 september 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 1 september 2006 door de justitiële autoriteit, de Oberstaatsanwalt bij de Staatsanwaltschaft Wuppertal, Bondsrepubliek Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Pakinstan) op [geboortedatum] 1953,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in het huis van bewaring "Zuyder Bos" te Heerhugowaard,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 november 2006. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. C.L. Kranendonk, advocaat te Beverwijk, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de officier van justitie in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, nu bij de aanhouding van de opgeëiste persoon op Schiphol op 30 augustus 2006, onrechtmatig is gehandeld.
Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen nu het feitelijke grondslag mist.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van 14 oktober 2004 van het Amtsgericht Wuppertal, Bondsrepubliek Duitsland, (nummer 25 Ds 70 Js 1318/03) ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse nationaliteit heeft, maar stateloos is.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Eén van de feiten is zowel naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland als naar Nederlands recht strafbaar.
Op dit feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Dit feit levert naar Nederlands recht op:
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de overlevering voor het overige feit (Vortäuschens einer Straftat), zal worden geweigerd nu dit feit naar Nederlands recht niet strafbaar is.
De raadsman heeft opgemerkt dat zijn cliënt pas na zijn aanhouding op Schiphol op 30 augustus 2006 op de hoogte is geraakt van het tegen hem uitgesproken Duitse vonnis waarbij hij tot acht maanden gevangenisstraf is veroordeeld. Hij was ook niet eerder op de hoogte van enige behandeling van deze zaak.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de behandeling beraadslaagd.
Tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende:
Bij onderdeel d) van het EAB is vermeld dat een verstekvonnis niet voorhanden is.
De opgeëiste persoon heeft evenwel ter zitting verklaard dat hij tot zijn aanhouding op Schiphol op 30 augustus 2006 onbekend was met het vonnis van het Amtsgericht Wuppertal d.d. 14 oktober 2004 en met de procedure die tot dit vonnis heeft geleid.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank het aangewezen om alvorens op het verzoek tot overlevering te beslissen eerst duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vraag of de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op de zitting en zo dit niet het geval is geweest, of hij in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. De rechtbank zal derhalve het onderzoek heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bovenstaande vragen aan de uitvaardigende autoriteit voor te leggen.
Voorts heeft de opgeëiste persoon in Nederland op 5 september 2006 een aanvraag voor een verblijfsvergunning "asiel" gedaan, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij in de Bondsrepubliek Duitsland voor zijn leven moet vrezen. De Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie heeft op dit verzoek nog niet beslist.
Naar het oordeel van de rechtbank zou indien reeds nu - vooruitlopend op de beslissing van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie op het asielverzoek - op het overleveringsverzoek wordt beslist mogelijk een schending van artikel 3 EVRM kunnen ontstaan. De rechtbank zal het onderzoek derhalve heropenen teneinde de beslissing van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie op het door de opgeëiste persoon ingediende asielverzoek af te wachten.
De rechtbank heropent het onderzoek en schorst dit vervolgens tot vrijdag 1 december 2006 te 15.30 uur teneinde:
- de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende autoriteit duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vraag of de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op de zitting van 14 oktober 2004 en zo dit niet het geval is geweest, of de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting.
- de beslissing van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie op het door de opgeëiste persoon ingediende asielverzoek af te wachten.
De rechtbank beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen bovengenoemde zittingsdatum met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
De rechtbank beveelt de oproeping van een tolk voor de Duitse taal tegen de bepaalde dag en het bepaalde tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2006.