RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.516-2006
RK nummer: 06/3781
Datum uitspraak: 17 november 2006
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 september 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 11 augustus 2006 door de justitiële autoriteit, de Staatsanwalt bij de Staatsanwaltschaft Kleve, Bondsrepubliek Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting “Arnhem” te Arnhem,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 november 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. S. van Oers, advocaat te Groesbeek, gehoord.
De rechtbank heeft de termijn als bedoeld in artikel 22, lid 1 van de OLW op grond van artikel 22, lid 3 OLW met dertig dagen verlengd in verband met de bijzondere omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel (Haftbefehl) (Aktenzeichen: 10 Gs 758/06 - 400 Js 841/06) van het Ambtsgericht Kleve, Bondsrepubliek Duitsland, d.d. 19 juni 2006, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn zowel naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten.
De raadsvrouw heeft verzocht het onderzoek ter zitting aan te houden teneinde de getuige [getuige] te horen. Zij heeft daarbij een handgeschreven, niet-gedateerde, brief van deze getuige en medeverdachte aan de rechtbank overgelegd, waarin hij zijn voor de opgeëiste persoon belastende verklaring - afgelegd op 23 augustus 2006 in het kader van zijn eigen strafzaak in Duitsland - herroept. [getuige] heeft naar eigen zeggen in strijd met de waarheid verklaard dat de opgeëiste persoon ten tijde van het feit in Duitsland was. Hij en de eveneens in Duitsland veroordeelde - destijds medeverdachte - [medeverdachte] zouden om zichzelf te ontlasten ten onrechte de schuld op de opgeëiste persoon hebben geschoven. De raadsvrouw is van mening dat met een verhoor onder ede van de getuige [getuige] de onschuld van haar cliënt kan worden aangetoond.
De officier van justitie heeft een eerder aan hem gericht verzoek om de getuige [getuige] voor de zitting op te roepen afgewezen. Ter zitting heeft hij zijn verzet tegen het horen van deze getuige gehandhaafd. Het Duitse vonnis tegen [getuige] en [medeverdachte], waarin voor de opgeëiste persoon belastende verklaringen van hen zijn opgenomen, heeft hij bij de uitvaardigende justitiële autoriteit opgevraagd en vervolgens aan de rechtbank overgelegd. Hij stelt zich op het standpunt dat het verhoor van de getuige [getuige] slechts van belang kan zijn in het kader van een bewijsverweer, hetgeen slechts voor de Duitse rechter gevoerd kan worden, en niet in het kader van een onschuldverweer, zoals hier aan de orde.
De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de getuige [getuige] af. In het kader van de onderhavige overleveringsprocedure kan de betrouwbaarheid van door getuigen afgelegde verklaringen niet worden beoordeeld, te meer nu de getuige recentelijk ter zitting van 23 augustus 2006 ten overstaan van een Duitse rechter een geheel andersluidende verklaring heeft afgelegd. Uit de door de getuige [getuige] geschreven brief dan wel een door hem afgelegde getuigenverklaring ter zitting kan naar het oordeel van de rechtbank niet aanstonds en onomstotelijk komen vast te staan dat de opgeëiste persoon onmogelijk de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht kan hebben gepleegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet heeft kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
Der Leitende Oberstaatsanwalt in Kleve, Bondsrepubliek Duitsland, heeft bij brief d.d. 13 oktober 2006 de volgende garantie gegeven:
Ich sichere Ihnen zu, dass der Verfolgte im Falle einer rechtskräftigen Verurteilung in Deutschland zu einer Freiheitsstrafe, die nicht zur Bewährung ausgesezts wird, gemäß Artikel 5 Ziffer 3 des Rahmenbeschlusses des Rates der Europäischen Union über den Europäischen Haftbefehl und die Übergabeverfahren zwischen den Mitgliedsstaaten zur weiteren Strafvollstreckung in die Niederlande überstellt werden wird, und zwar bedingungsfrei, so dass das Umwandlungsverfahren nach Artikel 11 des Übereinkommens vom 21.03.1983 über die Überstellung verurteilter Personen angewendet werden kann.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
De opgeëiste persoon heeft gesteld dat - gezien zijn eerdere ervaringen met het Duitse justitiële apparaat - de gegeven garantie niet zal worden geëffectueerd zodat daarop geen acht mag worden geslagen.
De rechtbank verwerpt deze stelling nu zij niet feitelijk aannemelijk is geworden en er ook overigens geen aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon geen gebruik van de garantie zal kunnen maken.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Staatsanwalt bij de Staatsanwaltschaft Kleve, Bondsrepubliek Duitsland, ten behoeve van het in de Bondsrepubliek Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. C. Klomp en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.