RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.589-2006
RK nummer: 06/4257
Datum uitspraak: 15 december 2006
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 oktober 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 25 juli 2006 door de justitiële autoriteit, de District Judge bij de City of Westminster Magistrates Court, Verenigd Koninkrijk. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
verblijfadres: [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring "Almere Binnen" te Almere,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 december 2006. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.I.M.G. Jahae, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB liggen een vonnis van de Birmingham Crown Court, Verenigd Koninkrijk, d.d. 23 september 2003 en een warrant for arrest by City of Westminster Magistrates' Court, Verenigd Koninkrijk, d.d. 24 juli 2006, ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een strafrestant van 33 maanden van een vrijheidsstraf voor de duur van 66 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Bij voornoemd vonnis is tevens een confiscation order gegeven ter hoogte van £ 1.642.667,- te betalen voor 23 maart 2005, bij verzuim te vervangen door 4 jaren gevangenisstraf.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Britse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 8 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de overlevering zal worden geweigerd voor zover deze ziet op de confiscation order. Ook de raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor de confiscation order niet kan worden toegestaan.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de overlevering voor zover deze ziet op de confiscation order, moet worden geweigerd. Uit artikel 1, aanhef en onder a, van de OLW volgt immers dat overlevering van een opgeëiste persoon slechts mogelijk is ten behoeve van hetzij een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek, hetzij de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel.
De opgeëiste persoon heeft zich op de zitting niet uitgelaten over de vraag of hij schuldig is aan de feiten. Hij heeft zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
Artikel 6, tweede lid, van de OLW
De overlevering wordt gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan de opgeëiste persoon bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf. De raadsman heeft gesteld dat zijn cliënt, als EU-onderdaan, een verblijfsrecht op grond van het EU-verdrag toekomt. De in artikel 6, vijfde lid, van de OLW gestelde voorwaarde dat de vreemdeling in het bezit dient te zijn van verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd teneinde dezelfde bescherming te genieten die artikel 6, tweede lid, van de OLW aan een Nederlander geeft, moet volgens de raadsman dientengevolge buiten beschouwing worden gelaten.
Nu zijn cliënt volgens de raadman bovendien in Nederland voor de hem verweten feiten kan worden vervolgd, staat niets een beroep op artikel 6, tweede lid, van de OLW, meer in de weg, zodat de overlevering moet worden geweigerd.
Het verweer van de raadsman wordt door de rechtbank reeds hierom verworpen, nu, gelet op de inhoud van het EAB en de daarin gegeven omschrijving van de feiten, Nederland geen rechtmacht heeft en de opgeëiste persoon derhalve in Nederland niet voor de feiten kan worden vervolgd.
Rechtmatigheid Engels aanhoudingsbevel
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het Engelse aanhoudingsbevel (warrent for arrest) d.d. 24 juli 2006, dat op grond van breach of conditions is uitgevaardigd, onrechtmatig is nu deze zou zijn afgegeven op een moment dat de parole conditions niet meer van kracht waren. Een toetsing van het aanhoudingsbevel door een onafhankelijke Britse rechter binnen een afzienbare termijn is bovendien volgens de raadsman niet mogelijk, zodat bij overlevering een flagrante schending van artikel 5 en 6 EVRM dreigt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Het staat de rechtbank niet vrij - zo zij daartoe al in staat zou zijn - om de rechtmatigheid van het Engelse aanhoudingsbevel te beoordelen. Een dergelijke beoordeling kan slechts in het Verenigd Koninkrijk plaatsvinden. Het Verenigd Koninkrijk is aangesloten bij het EVRM en ingevolge dat verdrag staat voor de opgeëiste persoon ook in het Verenigd Koninkrijk tegenover enige Engelse rechter een rechtstreeks beroep op de bescherming van dat verdrag open. De opgeëiste persoon zal dan ook in het Verenigd Koninkrijk een beroep kunnen doen op de door hem gestelde onrechtmatigheid van het aanhoudingsbevel. Van een zodanige flagrante schending van de rechten van de opgeëiste persoon dat hiervoor in het Verenigd Koninkrijk geen effective remedy meer zou bestaan is de rechtbank niet gebleken, zodat ook om die reden niet kan worden geconcludeerd tot het niet inwilligen van het verzoek tot overlevering.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan, uitgezonderd waar het betreft de confiscation order.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de District Judge bij de City of Westminster Magistrates Court, Verenigd Koninkrijk, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het restant van de vrijheidsstraf (te weten 33 maanden), te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de District Judge bij de City of Westminster Magistrates Court, Verenigd Koninkrijk, voor zover het betreft de confiscation order.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit¬ter,
mrs. C. Klomp en B.M. Vroom-Cramer, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.