ECLI:NL:RBAMS:2006:BA8373

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05-3558 VEROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor aangepast vervoer voor kind met ontwikkelingsachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bekostiging van aangepast vervoer voor een kind met een ontwikkelingsachterstand. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Hendrikse, had op 15 januari 2005 een aanvraag ingediend voor aangepast vervoer voor zijn zoon, die een speciale school voor basisonderwijs bezoekt. De aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer, omdat de afstand tussen de woning en de school 5,6 kilometer bedraagt, wat niet voldoet aan het afstandscriterium van de Verordening Leerlingenvervoer.

Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat niet was aangetoond dat de ouders het kind niet zelf naar school konden brengen. De rechtbank overwoog dat de afstand van de woning naar de school niet voldeed aan de vereisten voor bekostiging van aangepast vervoer, en dat de stelling van eiser dat hij door ziekte niet in staat was om zijn zoon naar school te brengen, niet was onderbouwd met medische verklaringen.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en dat er geen aanleiding was om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd bekendgemaakt op dezelfde dag, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 05/3558 VEROR
van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Hendrikse,
tegen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer,
verweerder,
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 27 juli 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 24 mei 2005, verzonden op 15 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit).
Met toestemming van partijen als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht heeft geen behandeling ter zitting plaatsgevonden.
2. OVERWEGINGEN
Eiser heeft op 15 januari 2005 een aanvraag ingediend voor bekostiging van aangepast vervoer (een busje) ten behoeve van zijn zoon [zoon eiser], geboren [geboortedatum], van en naar een speciale school voor basisonderwijs.
Bij besluit van 9 maart 2005 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van aangepast vervoer. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de afstand tussen de woning en de school van [zoon eiser] 5,6 kilometer bedraagt, waarmee niet wordt voldaan aan het afstandscriterium, dat [zoon eiser] de betreffende school bezoekt vanwege een algehele ontwikkelingsachterstand, maar dat dit niet betekent dat hij aangepast vervoer nodig heeft, alsmede dat niet is onderbouwd waarom eiser dan wel zijn echtgenote [zoon eiser] niet kan begeleiden naar school.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 31 maart 2005 bezwaar gemaakt, welk bezwaar hij op 4 mei 2005 nader (telefonisch) heeft toegelicht.
Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Ter motivering van dit besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften van 13 mei 2005. In dit advies wordt overwogen dat niet aan het afstandscriterium wordt voldaan en de aanvraag tevens niet voldoet aan de overige criteria genoemd in artikel 13 van de Verordening Leerlingenvervoer stadsdeel Geuzenveld –Slotermeer 2003 (hierna: de Verordening). Voorts zijn er geen omstandigheden gebleken die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Dat de ouders naast de zorg voor [zoon eiser] eveneens de zorg hebben voor een klein kind vormt volgens de commissie geen reden om toepassing van de hardheidsclausule te rechtvaardigen. De stelling dat eiser te ziek is om zijn zoon naar school te brengen is niet middels een verklaring van een behandelend of medisch specialist onderbouwd en daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt.
In het verweerschrift heeft verweerder nog het volgende overwogen. In het bestreden besluit is ten onrechte niet de gebruikelijke 10% marge bij de afstand tussen de woning en de school opgeteld. Hiermee komt de afstand tussen de woning en de school boven de zes kilometer uit en wordt voldaan aan het afstandscriterium van de artikelen 11 en 13 van de Verordening. Eiser komt gelet op het vorengaande in aanmerking voor toekenning van de kosten van openbaar vervoer voor [zoon eiser] en een begeleider. Ten onrechte is deze toekenning niet in de beslissing opgenomen. Gelet op het geconstateerde gebrek is verweerder bereid aan eiser een schadevergoeding aan te bieden over de periode van 1 januari 2005 tot aan de zomervakantie van 2005 ter hoogte van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding. Bij de vaststelling van de hoogte van dit aanbod heeft verweerder rekening gehouden met het feit dat eiser bekend was met deze mogelijkheid, maar herhaaldelijk aan verweerder heeft laten blijken hiervan geen gebruik te willen maken. Volgens eiser ging het hem niet om vergoeding van de kosten, maar om het feit dat niemand van het gezin in staat is [zoon eiser] dagelijks naar school te brengen en te halen.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 11, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat het dagelijks bestuur aan de ouders van de leerling die een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer verstrekt, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school méér dan zes kilometer bedraagt.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Verordening bekostigt het dagelijks bestuur, indien aanspraak op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11 bestaat, tevens de daarin bedoelde kosten ten behoeve van een begeleider, indien de leerling jonger dan negen jaar is en door de ouders ten behoeve van het dagelijks bestuur genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.
In artikel 13 van de Verordening is - voorzover hier van belang - bepaald dat het dagelijks bestuur bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 11, en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht.
In artikel 29 van de Verordening is bepaald dat het dagelijks bestuur in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie van onderzoek, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
Ingevolge artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht doet de rechtbank - in de onderhavige zaak - uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens het vooronderzoek.
De rechtbank zal ambtshalve eerst de vraag beantwoorden naar de omvang van het geding. Allereerst kan worden vastgesteld dat het bestreden besluit inhoudt de beslissing op het bezwaar van 31 maart 2005 tegen het -primaire- besluit van 9 maart 2005. Het primaire besluit is genomen naar aanleiding van de aanvraag voor de bekostiging van aangepast vervoer voor [zoon eiser] en strekt tot weigering van deze kosten van aangepast vervoer. Onderhavige procedure heeft derhalve geen betrekking op (een aanvraag tot) bekostiging van openbaar vervoer voor een leerling en begeleider. Gelet op de herhaaldelijke weigering door eiser van het aanbod tot vergoeding van de kosten van openbaar vervoer, is eiser dit standpunt overigens ook toegedaan. Naar oordeel van de rechtbank is verweerder met de overwegingen in het verweerschrift over de toekenning van de kosten van openbaar vervoer dan ook buiten de omvang van het onderhavige geding getreden. Gelet daarop zal de rechtbank zich met betrekking tot verweerders aanbod om schade aan eiser te vergoeden onthouden van een oordeel.
Gelet op het vorengaande zal de rechtbank zich in onderhavig geding beperken tot de vraag of aan de in de artikelen 11 en 13 van de Verordening gestelde vereisten voor bekostiging van aangepast vervoer is voldaan.
In het verweerschrift stelt verweerder dat niet langer wordt betwist dat voldaan is aan het afstandscriterium. Blijkens artikel 13 van de Verordening geldt om in aanmerking te komen voor bekostiging van de kosten van aangepast vervoer naast een afstandscriterium tevens een reisduurcriterium. De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken vast dat de reistijd met openbaar vervoer tussen het huis en de school van [zoon eiser] ongeveer een half uur bedraagt zodat niet is voldaan aan het reisduurcriterium van artikel 13 van de Verordening. Zoals in het bestreden besluit terecht is overwogen voldoet de aanvraag dan ook niet aan alle in artikel 13 van de Verordening genoemde criteria om in aanmerking te komen voor vergoeding van de kosten van aangepast vervoer.
Met betrekking tot het beroep op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank als volgt. Het behoort tot de discretionaire bevoegdheid van verweerder om de in artikel 29 van de Verordening neergelegde hardheidsclausule al dan niet toe te passen. Een dergelijk besluit dient dan ook door de rechtbank terughoudend te worden getoetst. Uitsluitend wanneer kan worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot een dergelijk besluit heeft kunnen komen dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, kan dit besluit voor vernietiging in aanmerking komen.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet is gebleken dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser zijn stelling, dat hij door zijn ziekte [zoon eiser] niet naar school kan brengen, ondanks herhaaldelijke verzoeken van verweerder daartoe, niet door middel van een medische verklaring heeft onderbouwd. Evenmin is gebleken dat het voor [zoon eiser]s moeder onmogelijk is om [zoon eiser] naar school te begeleiden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De rechtbank ziet geen aanleiding een van de partijen te veroordelen in de proceskosten of te bepalen dat het griffierecht aan eiser dient te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juli 2006 door mr. C.A.E. Wijnker, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: C