ECLI:NL:RBAMS:2006:BA5371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05-3934 WAO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en rechtszekerheid bij niet instellen van hoger beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.G.A. Aarts, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij haar WAO-uitkering was herzien. De rechtbank oordeelde dat het niet instellen van hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank gevolgen heeft voor de beoordeling van beroepsgronden die eerder zijn verworpen. Dit is van belang voor de rechtszekerheid van zowel het bestuursorgaan als de belanghebbenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen nieuwe gronden heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige aspecten van het bestreden besluit en dat de eerdere uitspraak van 29 april 2005, waarin de medische beoordeling is besproken, als uitgangspunt moet dienen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om de medische grondslag van het besluit van 4 juni 2004 voor onjuist te houden. Eiseres heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de eerdere uitspraak, waardoor de rechtbank van de juistheid van dat oordeel moet uitgaan. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 05/3934 WAO
tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. P.G.A. Aarts,
en:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 18 augustus 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 11 juli 2005 (hierna: het bestreden besluit).
Nadat partijen toestemming hebben gegeven in de zin van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, is het onderzoek gesloten.
2. OVERWEGINGEN
Eiseres was werkzaam als full-time catering medewerkster. Op 23 februari 1994 is eiseres uitgevallen wegens nek- en rugklachten en klachten van pijn op de borst. Aan eiseres is met ingang van 22 februari 1995 een AAW/WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, toegekend. Vanaf eind 1995 heeft eiseres haar werkzaamheden geheel hervat.
Eiseres is op 4 maart 1998 wederom uitgevallen wegens een toename van nekklachten en hoofdpijn. Per 1 april 1998 - einde wachttijd AMBER - is aan eiseres een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Bij besluit van 20 januari 2004 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat na een vijfdejaars herbeoordeling haar WAO-uitkering per 15 maart 2004, zijnde de datum in geding, wordt herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 juni 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 29 april 2005, verzonden op 3 mei 2005, heeft deze rechtbank het tegen het besluit van 4 juni 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard, voornoemd besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe – kort gezegd – overwogen dat met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling het besluit niet op voldoende zorgvuldige wijze is voorbereid en een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert.
Met inachtneming van hetgeen in voornoemde uitspraak is overwogen heeft verweerder een nieuw besluit genomen. In het thans bestreden besluit heeft verweerder wederom, met een meer uitgebreide motivering aangaande de arbeidskundige aspecten, het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
In het onderhavige beroep heeft eiseres een brief van 6 december 2005 van revalidatiearts W.C.G. Blanken (hierna: Blanken) overgelegd. Naar aanleiding van deze brief stelt eiseres dat zij op 15 maart 2004 medisch gezien niet in staat was om haar werkzaamheden te verrichten en vanaf die datum volledig arbeidsongeschikt dient te worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige aspecten van het bestreden besluit. Het beroep van eiseres is alleen gericht tegen de medische beoordeling aangaande haar ongeschiktheid op de datum in geding.
De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van 29 april 2005 de rechtbank de gronden van eiseres tegen de medische beoordeling aangaande haar ongeschiktheid op de datum in geding – eiseres is vanwege drukpijn niet in staat om werkzaamheden te verrichten en er is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen – uitdrukkelijk heeft besproken en beoordeeld. Met betrekking tot de medische beoordeling heeft de rechtbank in voornoemde uitspraak – kort gezegd – overwogen dat in de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat verweerder van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Ook heeft de rechtbank overwogen dat uit de onderzoeken van de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de beperkingen van eiseres te kunnen komen. Mede gelet op het feit dat eiseres in beroep geen medische stukken in het geding heeft gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen, bestond naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om de medische grondslag van het besluit van 4 juni 2004 voor onjuist te houden.
Tegen de uitspraak van 29 april 2005 heeft eiseres geen hoger beroep ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat het niet instellen van hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat, indien in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat het ten tweede male beoordelen van door de rechtbank eerder uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgronden het gezag van de rechterlijke uitspraak waartegen geen rechtsmiddel is aangewend miskent. De rechtszekerheid brengt met zich dat het betrokken bestuursorgaan en belanghebbenden mogen uitgaan van de rechtmatigheid van het besluit voor zover hiertegen beroepsgronden zijn gericht en de rechtbank deze uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen.
Nu in de uitspraak van 29 april 2005 de gronden van eiseres met betrekking tot de medische beoordeling uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen en eiseres tegen deze uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld, dient de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over deze beroepsgronden uit te gaan.
Van bijzondere omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat het niet instellen van hoger beroep tegen de voornoemde uitspraak niet aan eiseres kan worden tegengeworpen, is niet gebleken.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond zal worden verklaard.
Voor vergoeding van het griffierecht en een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 september 2006 door mr. N.M. van Waterschoot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.M. Behrens, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op: 22 september 2006
DOC: C