vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 330641/ HA ZA 05-3438
Vonnis van 8 november 2006
A
wonende te
e i s e r e s
procureur: mr. J.P.F.R. Bugter
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
ALGEMENE OPROEPVERENIGING AVRO
gevestigd te Hilversum
procureur: mr. O.L. van Daalen
2. B
wonende te
procureur: voorheen mr. G.W. Kernkamp, thans mr. J.W. van Rijswijk
g e d a a g d e n.
Eiseres wordt hierna A genoemd en gedaagden AVRO en B.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2006
- akte wijziging van eis
- het proces-verbaal van comparitie van 12 juni 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. A, documentaire filmmaakster van beroep, is bestuurslid van de stichting Vrouwen in het Zwart, een organisatie die zich bezighoudt met mensenrechten in het Midden Oosten. In deze laatste hoedanigheid nam zij, tezamen met B, van 6 tot 12 juli 2003 deel aan een door United Civilians for Peace (UCP) georganiseerd bezoek aan Israël en de bezette gebieden. Doel van deze reis was onder meer het verkrijgen van publiciteit ten aanzien van de positie van vrouwen in Israël en de bezette Palestijnse gebieden. Tijdens dit bezoek heeft A met een kleine amateur camera opnames gemaakt van onder meer de scheidsmuur op de West Oever en van een gesprek met de burgemeester van Qalqilia (hierna: de opnames).
2.2. B is eerder dan A van deze reis teruggekeerd naar Nederland. Bij haar vertrek heeft A de opnames aan B ter beschikking gesteld voor uitzending in Nederland. Daarbij is gesproken over een “vergoeding” voor het gebruik van de opnames. De hoogte van die vergoeding is niet ter sprake geweest. B heeft de opnames vervolgens, aanvankelijk zonder melding te maken van de naam van A en zonder over enige vergoeding te spreken, aan AVRO aangeboden ter ondersteuning van een interview met de voorzitster van de UCP-delegatie, C in het televisieprogramma Netwerk.
2.3. Op 15 juli 2003, ongeveer een half uur voor de uitzending van een gedeelte van de opnames door AVRO in Netwerk, heeft B voor het eerst bij AVRO ter sprake gebracht dat A de maker was van opnames en dat zij (wellicht) een financiële vergoeding voor het gebruik op prijs stelde. AVRO heeft daarop gereageerd met de woorden dat B daar “lekker laat” mee kwam en dat AVRO nooit van de opnames gebruik zou hebben gemaakt als ze geweten had dat daarvoor een vergoeding zou moeten worden betaald. B heeft vervolgens ingestemd met uitzending, stellende dat het ging om de boodschap van UCP en dat geld geen reden mocht zijn om de zaak af te blazen (of woorden van gelijke strekking). AVRO heeft vervolgens ongeveer anderhalve minuut van de opnames (hierna: het beeldmateriaal) uitgezonden in haar Netwerkuitzending.
2.4. A heeft op 22 juli 2003 aan AVRO een factuur gezonden ten bedrage van € 1.190,-- (inclusief BTW) met als omschrijving onder meer:
“geleverd: Netwerkuitzending 15 juli 2002 -± 1 ½ minuut DVD video opnames muur Palestina/Israël bij Qalqilia + interview Qalqilia-burgemeester tijdens interview met C”.
2.5. AVRO heeft het beeldmateriaal (in de vorm van bewegende en vier stilstaande beelden) vanaf kort na de Netwerkuitzending gedurende vijftien maanden zonder naamsvermelding van A openbaar gemaakt via de internetsite www.netwerk.tv.
2.6. AVRO heeft A € 550,-- betaald in verband met het gebruik van het beeldmateriaal, maar A heeft dit bedrag aan AVRO gerestitueerd, omdat er geen overeenstemming was over enige vergoeding.
3. Het geschil
3.1. A vordert na wijziging van eis bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. AVRO te veroordelen om aan A te betalen € 9.927,58, vermeerderd met wettelijke rente over € 1.190,-- vanaf 7 augustus 2003 en over € 8.737,58 vanaf de dag waarop dit bedrag opeisbaar is;
2. een verklaring voor recht te geven dat AVRO onrechtmatig jegens A heeft gehandeld door als professionele partij die dagelijks omgaat met auteursrechtelijk beschermd werk, het werk van A openbaar te maken zonder zich er rekenschap van te geven wie de maker is van dit werk althans zonder zich ervan te vergewissen of de maker wel toereikende toestemming heeft verleend voor het al dan niet om niet openbaar maken van het werk door AVRO;
3. AVRO te verbieden het door haar uitgezonden beeldmateriaal van A nogmaals op enige wijze openbaar te maken op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- en € 100,-- per dag voor elke dag dat AVRO dit materiaal openbaar maakt met een maximum van € 10.000,--;
4. AVRO te veroordelen tot betaling van € 929,39 (inclusief BTW) aan buitengerechtelijke kosten;
5. AVRO te veroordelen in de kosten van de procedure;
subsidiair:
6. B te veroordelen om aan A te betalen € 9.927,58, vermeerderd met wettelijke rente over € 1.190,-- vanaf 7 augustus 2003 en over € 8.737,58 vanaf de dag waarop dit bedrag opeisbaar is;
7. B te veroordelen tot betaling van € 929,39 (inclusief BTW) aan buitengerechtelijke kosten;
8. B te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. A legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. A is auteursrechthebbende op het beeldmateriaal. Door zonder toestemming van A het beeldmateriaal openbaar te maken via de televisie en internet heeft AVRO inbreuk gemaakt op haar auteursrecht. Door het beeldmateriaal zonder naamsvermelding openbaar te maken, heeft AVRO bovendien inbreuk gemaakt op het persoonlijkheidsrecht van A. Als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft A schade geleden, bestaande uit materiaalkosten, doordat zij het materiaal niet aan derden heeft kunnen verkopen en doordat zij geen redelijke vergoeding voor haar materiaal heeft ontvangen. A begroot haar schade op de volgende bedragen (ex BTW):
a. gebruikelijke vergoeding voor 1½ minuut beeldmateriaal € 1.000,--
b. vergoeding openbaarmaking via internet (Richtprijzen Fotografie 2003) € 7.342,50
subtotaal € 8.342,50
BTW 19% € 1.585,08
totaal € 9.927,58
Daarnaast maakt A op grond van 6:96 lid 2 sub c BW aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 929,39 (inclusief BTW).
In verband met de gevorderde verklaring voor recht heeft A aangevoerd dat er een tendens lijkt te zijn ontstaan dat filmmakers blij mogen zijn dat hun materiaal op televisie wordt uitgezonden (zonder dat daar een vergoeding tegenoverstaat). Zij wil met deze procedure een voorbeeld stellen en een einde maken aan de voortdurende inbreukmakende gedragingen van de omroepen.
3.3. Als wordt geoordeeld dat AVRO gerechtvaardigd in de veronderstelling mocht verkeren dat B gerechtigd was het beeldmateriaal om niet over te dragen, dan is B aansprakelijk voor de hiervoor genoemde schade. A heeft B immers meermalen gezegd dat zij voor overdracht van het beeldmateriaal een vergoeding wenste te ontvangen. Desondanks heeft B het materiaal om niet aan AVRO ter beschikking gesteld, waarmee sprake is van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, althans van een onrechtmatige daad.
3.4. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het auteursrecht van het beeldmateriaal berust bij A. A heeft het beeldmateriaal aan B ter beschikking gesteld voor uitzending in het televisieprogramma Netwerk. Daarbij is gesproken over een vergoeding, maar de hoogte daarvan is niet ter sprake geweest. A en B verschillen van mening over de vraag of, bij beschikbaarstelling aan B, betaling van een vergoeding als voorwaarde is gesteld voor uitzending (A) of dat er gezegd is dat iets van een vergoeding op prijs zou worden gesteld (B). Nu A, op wie de bewijslast in deze rust, geen concreet bewijs van haar stelling in deze heeft aangeboden, is niet komen vast te staan dat betaling van een vergoeding voorwaarde was voor het aanbieden ter uitzending op televisie. B mocht er onder deze omstandigheden op vertrouwen dat de door A gewenste vergoeding ondergeschikt was aan het publicitaire doel van de reis van UCP. B was dan ook niet gehouden met AVRO een vergoeding overeen te komen alvorens het beeldmateriaal aan AVRO ter beschikking te stellen voor de Netwerkuitzending. Door het beeldmateriaal voor uitzending aan AVRO ter beschikking te stellen en later, pas een half uur voor die uitzending, tegenover AVRO melding te maken van het feit dat A een vergoeding voor het gebruik van het beeldmateriaal op prijs zou stellen, is B, anders dan door A is betoogd, niet toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar afspraken met A. Betaling van een vergoeding was, zoals volgt uit het voorafgaande, geen voorwaarde voor ter beschikkingstelling. Daarbij speelt mee dat A niet als filmmaakster deel uitmaakte van de UCP-delegatie en dat het beeldmateriaal niet met professionele apparatuur is vervaardigd.
4.2. Vervolgens is aan de orde of B onzorgvuldig heeft gehandeld door het beeldmateriaal om niet aan AVRO ter beschikking te stellen voor uitzending. B heeft er vanuit mogen gaan dat het publicitaire doel ook voor A zwaarder woog dan het belang van een vergoeding en dat zij in de geest van A handelde door het beeldmateriaal aan AVRO aan te bieden voor uitzending zonder dat over de betaling van een vergoeding overeenstemming was bereikt. Onder deze omstandigheden is de handelwijze van B jegens A niet in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.3. Door de wijze waarop de opnames aan AVRO ter beschikking zijn gekomen, heeft zij ervan uit mogen gaan dat B gerechtigd was dit materiaal aldus aan te bieden en stond het AVRO vrij het materiaal te gebruiken voor haar uitzending. Toen het AVRO een half uur vóór uitzending van het beeldmateriaal duidelijk werd dat niet B, maar A auteursrechthebbende was en een vergoeding op prijs zou stellen, heeft AVRO daar afwijzend op gereageerd, waarna B de kwestie van de betaling verder heeft laten rusten. B heeft aldus bij AVRO de indruk gewekt dat uitzending zonder betaling van enige vergoeding haar vrijstond. AVRO heeft dan ook niet onzorgvuldig jegens A gehandeld door het beeldmateriaal uit te zenden zonder daarvoor te betalen.
4.4. Gesteld noch gebleken is echter dat partijen de openbaarmaking van het beeldmateriaal via het internet hebben besproken, laat staan dat daarvoor door B aan AVRO toestemming is verleend. Uit de omstandigheid dat B geen nadere voorwaarden aan het gebruik door AVRO heeft gesteld, kan niet worden afgeleid dat AVRO het beeldmateriaal ook via internet openbaar mocht maken en mocht blijven maken, ook nadat A daar bezwaar tegen had gemaakt. Het enkele feit dat volgens AVRO tegenwoordig in vrijwel iedere licentie die de publieke omroep sluit ook toestemming wordt gegeven voor openbaarmaking via internet, is onvoldoende voor de conclusie AVRO erop mocht vertrouwen dat daarvoor ook in dit geval toestemming was gegeven. AVRO heeft, door het beeldmateriaal zonder toestemming en zonder naamsvermelding openbaar te maken via internet, onrechtmatig jegens A gehandeld.
4.5. Voor de schade die A als gevolg van de openbaarmaking via internet geleden heeft, is AVRO aansprakelijk. AVRO heeft in dit verband aangevoerd dat de kwaliteit van de fragmenten slecht was en de nieuwswaarde beperkt en dat niet is gebleken dat A de opnames aan een andere omroep had kunnen verkopen en al helemaal niet dat dat onmogelijk is geworden doordat AVRO de beelden heeft uitgezonden. Daarnaast stelt AVRO, met verwijzing naar voorbeelden van prijzen die Netwerk, TweeVandaag en NOS Journaal voor andere fragmenten hebben betaald, dat de publieke omroepen voor het gebruik van materiaal van derden op televisie en internet een vergoeding betalen van € 100,-- tot € 480,-- per fragment. Een derde deel van deze vergoedingen is toe te rekenen aan gebruik op internet. AVRO hoopt dan ook dat de zaak kan worden afgedaan tegen betaling van het onder 2.6 genoemde bedrag van € 550,--, aangezien eventuele schade geacht moet worden daarmee ruimschoots te zijn vergoed.
4.6. Bij beoordeling van de vraag naar omvang van de schade moet tot uitgangspunt worden genomen dat het gebruik van het beeldmateriaal voor de televisieuitzending niet onrechtmatig was. De vraag is dan ook welke inkomsten A is misgelopen als gevolg van de openbaarmaking via internet zonder naamsvermelding. De Richtprijzen Fotografie 2003 vormen in dit verband geen bruikbaar aanknopingspunt, alleen al omdat deze niet meer zijn dan een handreiking bij prijsonderhandelingen. Bovendien is niet aannemelijk dat A dergelijke prijzen had kunnen bedingen nu onbetwist door AVRO is gesteld de nieuwswaarde en de kwaliteit van het beeldmateriaal gering waren. Voor verhogingen in verband met het gebruik zonder toestemming en zonder naamsvermelding bestaat geen grond, omdat schadevergoeding onder Nederlands recht geen punitief karakter heeft.
4.7. A heeft ter comparitie aangevoerd dat de door AVRO genoemde vergoedingen prijzen betreffen die worden gehanteerd indien er duidelijk afspraken vooraf zijn gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat de situatie waarvan moet worden uitgegaan bij beoordeling van de hoogte van de schade; de vraag is immers welke vergoeding A van tevoren had kunnen bedingen maar door toedoen van AVRO is misgelopen. Nu AVRO op basis van dit uitgangspunt - en voor het overige niet gemotiveerd weersproken - heeft gesteld dat met betaling van € 550,-- de eventuele schade van A geacht moet worden te zijn vergoed, acht de rechtbank laatstgenoemd bedrag als schadevergoeding jegens AVRO toewijsbaar. Voor toekenning van wettelijke rente bestaat geen grond, nu genoemd bedrag reeds door AVRO aan A is voldaan, maar later is gerestitueerd.
4.8. Gelet op het vorenstaande is de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar, voorzover deze betrekking heeft op de openbaarmaking van het beeldmateriaal via internet zonder toestemming van A. Het onder 3.1.3 gevorderde verbod zal niet worden toegewezen, nu gesteld noch gebleken is dat AVRO voornemens is het beeldmateriaal nogmaals via televisie of internet openbaar te maken. De buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar, alleen al omdat geen verrichtingen zijn gesteld die onder deze noemer voor vergoeding in aanmerking komen.
4.9. A wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van AVRO en B. Deze worden, ten gunste van ieder van de gedaagden, begroot op:
- vastrecht € 291,--
- salaris procureur € 904,--
totaal € 1.195,--
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt AVRO om aan A te betalen € 550,--;
5.2. verklaart voor recht dat AVRO onrechtmatig jegens A heeft gehandeld door zonder haar toestemming het beeldmateriaal via internet openbaar te maken;
5.3. veroordeelt A in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van AVRO en van B voor ieder begroot op € 1.195,-;
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de betalingsveroordelingen ten gunste van A en B uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2006.?