ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ7284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
337462
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van sieraden en de vraag naar eigendom en goede zeden

In deze civiele zaak vordert eiseres A de teruggave van sieraden die zij in 2002 aan gedaagden B en C heeft overhandigd. A stelt dat deze sieraden haar eigendom zijn en dat zij deze nooit heeft teruggekregen. De procedure begon met een dagvaarding op 2 maart 2006, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie op 29 september 2006. A heeft aangifte gedaan van verduistering van haar sieraden en verklaart dat zij deze aan C heeft gegeven voor het maken van foto's in verband met een mogelijke diefstal. Gedaagden B en C betwisten de eigendom van A en stellen dat A de sieraden aan hen heeft gegeven als onderdeel van een bruidschat, die gebruikelijk is in hun cultuur. De rechtbank heeft de feiten en de verklaringen van beide partijen in overweging genomen en geconcludeerd dat er een geschil bestaat over de eigendom van de sieraden. De rechtbank heeft de partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten verder toe te lichten, met name over de vraag of de rechtshandeling van A in strijd is met de goede zeden, zoals bedoeld in artikel 3:40 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank heeft bepaald dat A en B c.s. bij akte kunnen reageren op de overwegingen van de rechtbank. Het vonnis is gewezen op 27 december 2006 door mr. G. de Groot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 337462 / HA ZA 06-690
Vonnis van 27 december 2006
in de zaak van
A,
wonende te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. R.A. van Seumeren,
tegen
1. B,
2. C,
beiden wonende te Amsterdam,
gedaagden,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Eiseres zal hierna A genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk B c.s. genoemd worden en, voor zover zij afzonderlijk worden bedoeld, zullen zij respectievelijk B en C genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 maart 2006, met bewijsstukken;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 10 mei 2006, bij welk vonnis een comparitie is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 29 september 2006,
- de akte van depot van 29 september 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
A is gehuwd met D, een zoon van B c.s. A heeft in 2002 sieraden overhandigd aan, in ieder geval, C en deze nadien niet teruggekregen.
A heeft op 3 juni 2003 aangifte gedaan wegens verduistering van haar sieraden. De verklaring die A op 4 juni 2003 bij de politie heeft afgelegd, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Ik wil u verder nog vertellen over de diefstal van mijn bruidschat.
Mijn schoonmoeder en de vrouw van E waren naar ons huis gekomen en hadden mij verteld dat er bij de buren van E was ingebroken en dat er daar allemaal sieraden waren weggenomen. Mijn schoonfamilie vroeg mij of ze een foto van mijn sieraden mochten maken om in geval van diefstal foto’s van sieraden te kunnen laten zien en zodoende meer van de verzekering terug te krijgen. Ik heb de vrouw van E die sieraden, 15 gouden armbanden, een gouden ketting, gegeven en twee dagen erna ben ik teruggestuurd naar Turkije. In 1 van die armbanden staat mijn naam. Ik heb die sieraden nooit meer teruggekregen. (...)
De politie Amsterdam-Amstelland heeft C op 5 juni 2003 gehoord. Met betrekking tot de sieraden heeft zij het volgende verklaard:
U vraagt mij waar de sieraden van A zijn.
Die liggen in de tuin van onze woning in een plastic zak onder een metalen plaat naast een boompje. Ik vind het goed dat ze dit terug krijgt. (...)
Het geschil
A vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. veroordeling van B c.s. om, op straffe van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat B c.s. nalatig blijven te voldoen aan het in deze te wijzen vonnis, aan A terug te geven de haar in eigendom toebehorende sieraden:
- 13 gouden armbanden van het merk ‘Ankara Twisting’, 22 karaats, met een gewicht tussen de 30 en 33 gram elk;
- een set van een armband en een halsketting van het merk ‘Twisting King Set’;
- een gouden armband van 60 gram, 24 karaats, met de naam ‘A’;
- een halsketting met de naam ‘Humeyra’;
- een gouden halsketting met een ‘N’ in diamant;
2. veroordeling van B c.s. in de kosten van dit geding.
A legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. De sieraden zoals genoemd onder 3.1. onder 1. zijn haar eigendom: zij heeft deze sieraden in de periode tussen 1996 en 2002 samen met haar echtgenoot, D, gekocht bij een juwelier te Ankara, Turkije. In december 2002 heeft A de sieraden ter hand gesteld aan de vrouw van E, een broer van D, en C ten behoeve van het maken van foto’s, die ze in geval van diefstal aan de verzekeraar zou kunnen laten zien. A heeft de sieraden nimmer teruggekregen. Uit de verklaring van C bij de politie op 5 juni 2003 (2.2.) blijkt dat C erkent de sieraden in haar bezit te hebben. Nu A de eigendom heeft van de sieraden zijn B c.s. gehouden tot teruggave van de sieraden.
B c.s. voeren verweer. B c.s. stellen zich op het standpunt dat zij in december 2002 eigenaar zijn geworden van de hierna te noemen sieraden nu A deze sieraden aan hen heeft gegeven. Volgens B c.s. heeft A bij gelegenheid van haar huwelijk met hun zoon in 1992 een bruidschat van hen gekregen. Toen hun zoon en A in 2002 voornemens waren het huwelijk te verbreken, heeft A de bruidschat aan hen als schoonouders teruggegeven. Dit is in deze situatie gebruikelijk in de cultuur van partijen. Door de teruggave zijn B c.s. eigenaar van de sieraden geworden, aldus steeds B c.s.
Volgens hen betreft het de volgende sieraden:
- 8 gouden armbanden van ongeveer 24 karaats, tussen de 20 en 25 gram per stuk, waarvan bij B c.s. niet bekend is of deze armbanden van het merk ‘Ankara Twisting’ zijn;
- een set van een armband en een halsketting, waarvan het merk en/of het type bij B c.s niet bekend is;
- een gouden armband voorzien van de naam ‘A’ van ongeveer 24 karaat, waarvan het gewicht B c.s. niet bekend is.
- een gouden halsketting met een ‘N’ in diamant.
B c.s. betwisten dat C met haar verklaring bij de politie het eigendomsrecht van A heeft erkend, dan wel heeft willen erkennen.
B c.s. betwisten dat de door A genoemde sieraden de sieraden zijn die A in december 2002 aan B c.s. heeft gegeven.
De beoordeling
Ter comparitie hebben B c.s. aan A sieraden getoond. Tussen partijen is niet langer in geschil dat dit de hiervoor onder 3.3. genoemde sieraden zijn. Hiervan gaat de rechtbank uit. In geschil is of A eigenaar is van deze sieraden, hetgeen door B c.s. is betwist met het verweer dat zij eigenaar zijn geworden. In geschil is verder of B c.s. gehouden zijn tot teruggave aan A van de door A overigens genoemde, onder 3.1 vermelde sieraden, te weten 5 gouden armbanden van het merk ‘Ankara Twisting’, 22 karaats, met een gewicht tussen de 30 en 33 gram elk, de halsketting met de naam ‘Humeyra’ (hierna: de overige sieraden).
Voor zover A stelt dat C is gehouden tot teruggave van de sieraden op grond van haar verklaring tegenover de politie, gaat deze stelling niet op, reeds omdat zonder toelichting van A, die ontbreekt, niet is in te zien op welke grond deze verklaring zou zijn aan te merken als een gerechtelijke erkentenis van C dat zij is gehouden de door A genoemde sieraden aan A te overhandigen.
Aan het verweer van B c.s. dat zij eigenaar van de hiervoor onder 3.3. genoemde sieraden zijn geworden, leggen zij ten grondslag dat A de sieraden aan hen heeft overhandigd op grond van het gebruik in de Turkse cultuur dat A gehouden was de bruidschat terug te geven aan B c.s. toen zij voornemens was haar huwelijk met D c.s. te verbreken.
Volgens A volgt, indien deze door haar betwiste stelling van B c.s. zou worden gevolgd, reeds uit het feit dat het huwelijk niet is verbroken, dat B c.s. zijn gehouden tot teruggave van de sieraden. B c.s. stellen daar kennelijk tegenover dat zij onvoorwaar-delijk eigenaar van de onder 3.3. genoemde sieraden zijn geworden. Deze kwestie kan in het midden blijven in verband met het volgende.
Partijen leggen ieder een verschillende titel ten grondslag aan de overhandiging van deze sieraden door A aan C. Het feit dat zij ieder vinden dat er een titel voor de overhandiging was, leidt tot de conclusie dat volgens ieder van hen de overhandiging is aan te merken als een handeling gericht op enig rechtsgevolg en dus als een rechtshandeling.
Ook indien met B c.s. veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat A de onder 3.3. genoemde sieraden aan C heeft overhandigd op grond van een gebruik in de Turkse cultuur dat zou inhouden dat A de sieraden moest teruggeven omdat zij voornemens was haar huwelijk met een zoon van B c.s. te verbreken, rijst de vraag of dit kan leiden tot de gevolgtrekking dat B c.s. eigenaar van deze sieraden zijn geworden. Naar Nederlands recht wordt aan het feit, indien juist, dat A voornemens was het
huwelijk te verbreken, niet het rechtsgevolg verbonden dat, indien B c.s. bij het aangaan van het huwelijk met D een bruidschat hebben geschonken, op A
de verplichting komt te rusten die bruidschat of de tegenwaarde ervan aan B c.s. terug te betalen. Indien tot uitgangspunt wordt genomen dat B c.s. dit rechtsgevolg hebben beoogd, rijst de vraag of de rechtshandeling die volgens B c.s. door A is verricht, door inhoud of strekking nietig is wegens strijd met de goede zeden (art. 3:40 lid 1 Burgerlijk Wetboek). Partijen hebben zich hierover, meer specifiek over de vraag of naar de algemeen in de Nederlandse samenleving gedeelde opvattingen omtrent moraliteit een rechtshandeling gegrond op het door B c.s gestelde gebruik in strijd is met de goede zeden, nog niet kunnen uitlaten. De rechtbank zal eerst A en dan B c.s. gelegenheid geven bij akte te reageren alvorens verder te beslissen.
Indien de rechtbank te zijner tijd tot het oordeel komt dat het onder 4.3 besproken verweer niet opgaat, is de vordering van A met betrekking tot de hiervoor onder 3.3 genoemde sieraden als overigens onvoldoende weersproken toewijsbaar. Voor dit geval overweegt de rechtbank omtrent de overige sieraden als volgt. Nadat B c.s. hadden aangevoerd dat zij de overige sieraden niet onder zich hebben, heeft A ten aanzien van de overige sieraden ter comparitie verklaard dat B c.s. de halsketting met de ‘N’ en de halsketting met de naam ‘Humeyra’ tegelijk onder zich hebben gekregen, waarbij zij verwijst naar de verklaring van haar echtgenoot dat hij deze sieraden tegelijk in de woning van B c.s. heeft moeten achterlaten in verband met de conflictsituatie met zijn ouders die voortduurde nadat de situatie tussen A en de echtgenoot van A enerzijds en B c.s. anderzijds was geëscaleerd. Ter onderbouwing van de escalatie heeft A onder andere onweersproken gesteld dat B c.s. wegens mishandeling van A en haar echtgenoot zijn veroordeeld door de strafrechter. Door onder deze omstandigheden te volstaan met de enkele betwisting dat B c.s. beschikken over de overige sieraden en deze verklaring van A ter comparitie niet gemotiveerd te weerspreken, hebben B c.s. de stelling van A dat zij de overige sieraden onder zich hebben onvoldoende gemotiveerd betwist. Indien te zijner tijd wordt geoordeeld dat het onder 4.3 besproken verweer niet opgaat, zal gelet hierop eveneens de vordering van A tot teruggave van de overige sieraden als overigens onvoldoende weersproken toewijsbaar zijn.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat eerst A en dan B c.s. bij akte kan / kunnen reageren op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 4.3.;
verwijst de zaak daartoe naar de rol van 24 januari 2007;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2007.?