RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.576-2006
RK nummer: 06/4478
Datum uitspraak: 29 december 2006
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van [geboortedatum] 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
4 september 2006 door een rechter bij de Arrondissementsrechtbank te Ljubljana, Republiek Slovenië.
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
burger van [land]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Flevoland’
Huis van Bewaring ‘Almere Binnen’ te Almere,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 december 2006. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. D.H.W. Wolters, advocaat te Hoofddorp gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Servokroatische taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een ‘Besluit omtrent hechtenis’ ten grondslag. Dit besluit is afgegeven door de arrondissementsrechtbank te Ljubljana (Republiek Slovenië) en is gedateerd 21 juni 2005 (dossiernummer Ks 951/2005) in verband met het besluit van dezelfde rechtbank
d.d. 19 april 2004 (dossiernummer III K 117/2004)
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van de Republiek Slovenië strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
De rechtbank stelt vast dat een stuk dat zich bij het EAB bevindt in de Sloveense taal is gesteld. In de aanhef boven dit stuk staat het woord ‘SKLEP’ vermeld. Ondanks verzoeken daartoe heeft het parket van de officier van justitie van dit stuk geen vertaling in het Nederlands of Engels ontvangen. De rechtbank zal dit stuk, met instemming van de opgeëiste persoon, diens raadsman en de officier van justitie, buiten beschouwing laten bij haar beoordeling van de vordering.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Sloveense nationaliteit heeft.
4.1 Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
In de Nederlandse vertaling van het EAB heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt, te weten: ‘sexueel misbruik van kinderen en kinderporno’. Onder nummer 4 van de bijlage bij de OLW staat meer precies genoemd ‘seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie’.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 2 van het Official Journal of the European Union, Council Framework Decision 2004/68/JHA van 22 december 2003 betreffende combating the sexual exploitation of children and child pornography, houdt het volgende in:
Offences concerning sexual exploitation of children.
Each member State shall take the necessary measures to ensure that the following intentional conduct is punishable:
(a) coercing a child into prostitution or into participating in pornographic performances, or profiting from or otherwise exploiting a child for such purposes;
(b) recruiting a child into prostitution or into participating in pornographic performances;
(c) engaging in sexual activities with a child, where
(i) use is made of coercion, force or threats;
(ii) money or other forms of remuneration or consideration is given as payment in exchange for the child engaging in sexual activities; or
(iii) abuse is made of a recognized position of trust, authority or influence over the child.
De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten niet aan te merken zijn als lijstfeit. De officier van justitie is primair van mening dat aankruising van het feit als genoemd onder 4 op bijlage I van de OLW gerechtvaardigd is.
Aan de vraag of het in de Nederlandse vertaling van het EAB aangegeven feit gelijk te stellen is aan het onder 4 in bedoelde bijlage genoemd feit, komt de rechtbank om de navolgende reden niet toe.
De letterlijke tekst van deze bepaling zou er op kunnen duiden dat het enkele gebruik van dwang, geweld of bedreiging bij seksueel contact met kinderen valt onder de noemer ‘sexual exploitation of children’. Echter, de kennelijke bedoeling van genoemde regeling is nu juist het bestrijden van het economisch exploiteren van seksuele handelingen of contacten met kinderen en de rechtbank is van oordeel dat de bewuste bepaling ook in dat licht moet worden beschouwd. Nu hier weliswaar sprake is van seksueel misbruik van een minderjarige, maar noch is gesteld noch is gebleken dat sprake was van economische exploitatie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval ten onrechte het lijstfeit ‘seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie’ is aangekruist.
Rekening houdende met het bovenstaande en uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet tot het oordeel kunnen komen dat het hier een feit betreft waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De rechtbank dient dan ook te onderzoeken of het in het EAB beschreven feit naar het recht van beide landen (de Republiek Slovenië en Nederland) een strafbaar feit oplevert en zo ja, of op het feit in beide landen een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste twaalf maanden is gesteld.
4.2 Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Uit de feitsomschrijving in het EAB onder e) blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij als ouder (de rechtbank begrijpt: als vader of stiefvader), door misbruik te maken van zijn positie, seksuele handelingen heeft verricht met een persoon die nog geen
15 jaar oud was en die aan hem was toevertrouwd voor opvoeding, onderricht, bescherming en verzorging.
Dit feit is zowel naar het recht van de Republiek Slovenië als naar Nederlands recht strafbaar.
Op het feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan het feit, is niet gebleken.
De raadsman heeft gewezen op twee handelingen die in het EAB onder e) beschreven staan en bestreden dat deze handelingen naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Met name heeft hij gedoeld op het onder 1 genoemde 'eisen dat zijn dochter zich tot de gordel uitkleedde' en het onder 2 genoemde 'naakt lopen door de woning in het bijzijn van zijn dochter'. De raadsman heeft verzocht de overlevering voor deze handelingen niet toe te staan. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Het in het EAB onder e) beschreven feit wordt onder de punten 1, 2 en 3 nader gepreciseerd en de ontuchtige handelingen die de opgeëiste persoon in de aldaar genoemde periode zou hebben gepleegd worden nader feitelijk omschreven, alsmede de omstandigheden waaronder het feit plaats zou hebben gevonden. Onder 1, 2 en 3 wordt geen opsomming gegeven van aparte handelingen waarvan de strafbaarstelling naar Nederlands en naar Sloveens recht beoordeeld dient te worden.
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan een rechter bij de Arrondissementsrechtbank te Ljubljana, Republiek Slovenië, ten behoeve van het in de Republiek Slovenië tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en C. Klomp, rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 december 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.