ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ7097

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.626-2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Duitsland van een Turkse opgeëiste persoon met verzoek tot berechting in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 december 2006 uitspraak gedaan over de overlevering van een Turkse opgeëiste persoon aan Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem. Hij had gedeeltelijk bekend dat hij betrokken was bij de transactie van verdovende middelen en verzocht om in Nederland te worden berecht. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd en dat de Duitse justitie de opgeëiste persoon wil vervolgen voor strafbare feiten die onder de Overleveringswet vallen.

De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie overwogen, die stelde dat de goede rechtsbedeling vereist dat de overlevering aan de Duitse autoriteiten de voorkeur geniet boven een eventuele overname van de strafzaak door Nederland. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan en dat er geen redenen zijn om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft ook de afgifte van het in beslag genomen paspoort aan de Duitse autoriteiten bevolen. De uitspraak is gedaan in het kader van de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.626.2006
RK nummer: 06/4605
Datum uitspraak: 29 december 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 november 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 11 augustus 2006 door de officier van justitie verbonden aan het Openbaar Ministerie (‘Staatsanwaltschaft’) te Heilbronn, Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 december 2006. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J. Knap, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel ten grondslag, uitgevaardigd door het Kantongerecht (Amtsgericht) Heilbronn en gedateerd 10 augustus 2006 (dossiernummer 32 Gs 7310/06).
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
Bij brief d.d. 20 november 2006 verzoekt de hoofdofficier van justitie, verbonden aan het Openbaar Ministerie te Heilbronn om overdracht van het onder de opgeëiste persoon inbeslaggenomen paspoort. De officier van justitie heeft mondeling aanvullend gevorderd dat het inbeslaggenomen paspoort ter beschikking wordt gesteld van de uitvaardigende autoriteit.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Turkse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten, voor zover deze feiten betrekking hebben op het transport van de verdovende middelen naar Duitsland. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de in het EAB genoemde feiten, is niet gebleken.
6. Overige verweren.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde overlevering.
Hij heeft er op gewezen dat de opgeëiste persoon er sterk de voorkeur aan geeft in Nederland te worden berecht voor de bemiddelende rol die hij in Nederland bij de transactie in verdovende middelen zou hebben gespeeld. De opgeëiste persoon heeft deze rol ter zitting toegegeven.
Met betrekking tot het paspoort heeft de raadsman gevraagd dit te bewaren ten behoeve van de rechthebbende. De rechtbank zal aan dit verzoek niet voldoen, nu de Duitse autoriteiten klaarblijkelijk de overdracht wensen en aan de vereisten daartoe is voldaan.
7. Weigeringgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
Uit de stukken blijkt dat het feit bedoeld onder 4.1 waarvoor de Duitse justitie de opgeëiste persoon wil vervolgen gedeeltelijk in Nederland is gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a OLW verbiedt in dit geval de overlevering voor deze feiten.
De opgeëiste persoon heeft toegegeven betrokken te zijn geweest bij het in Nederland verstrekken/verkopen van verdovende middelen aan anderen, maar stellig ontkend ervan op de hoogte te zijn geweest dat (een deel van) deze verdovende middelen naar Duitsland werd(en) getransporteerd. Hij heeft nadrukkelijk verzocht in Nederland te worden berecht voor zijn aandeel in de hem verweten feiten.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie echter gevorderd dat om redenen van goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Uit het EAB en de stukken ter ondersteuning daarvan blijkt, dat:
1. slechts een deel van de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht mogelijk gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd;
2. de opsporing en vervolging van de strafbare feiten in Duitsland is aangevangen;
3. de medeverdachte – [persoon 1] – in Duitsland vervolg wordt;
4. de bewijsmiddelen in Duitsland voorhanden zijn;
5. de rechtsorde in Duitsland rechtstreeks is aangetast, nu de verdovende middelen voor Duitsland bedoeld waren en daar verdeeld werden en verder verkocht.
Het voorgaande brengt met zich mee dat op grond van de goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten de voorkeur geniet boven de eventuele overname van de strafzaak door Nederland, aldus de officier van justitie.
Nu de opgeëiste persoon geen uitdrukkelijke persoonlijke belangen heeft aangevoerd, acht de rechtbank de vordering waarbij aan de persoonlijke belangen voorbij is gegaan, in dit geval niet onredelijk.
Voorts heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom in de onderhavige zaak de door de opgeëiste persoon uitgesproken voorkeur om in Nederland te worden berecht niet tot een ander oordeel over de goede rechtsbedeling kan leiden.
Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13 Overleveringswet bedoelde weigeringgrond.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
Dat houdt in dat tevens de afgifte van het in beslag genomen paspoort aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7, 13, 49 en 50 van de Overleveringswet.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] aan de officier van justitie verbonden aan het Openbaar Ministerie (‘Staatsanwaltschaft’) te Heilbronn, Duitsland, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
BEVEELT de afgifte van het onder de opgeëiste persoon inbeslaggenomen paspoort aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Aldus gedaan door
mr. A.R.J.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en C. Klomp, rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 december 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.