ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ6722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
340107
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige gevaarzetting door openstaand kelderluik tijdens werkzaamheden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, vorderde eiser A schadevergoeding van gedaagde B naar aanleiding van een ongeval dat plaatsvond op 20 april 2004. A, een tegelzetter, en B, een loodgieter, waren op dat moment werkzaam in een woning aan de Brouwersgracht te Amsterdam. A viel in een open kelderluik dat door B was opengezet voor toegang tot de hoofdkraan. A leed hierdoor aan een enkelfractuur en gekneusde ribben, wat leidde tot langdurige hinder en arbeidsongeschiktheid.

A stelde dat B nalatig was door het kelderluik open te laten en niet te waarschuwen voor het gevaar. Hij vorderde onder andere schadevergoeding voor fysiotherapie, verzorging, huur van krukken, verlies van arbeidsvermogen en smartengeld. B voerde verweer en stelde dat hij A had geïnformeerd over het openstaande luik en dat A bekend was met de situatie in de woning.

De rechtbank oordeelde dat B niet aansprakelijk was voor de schade van A. Het openlaten van het kelderluik werd niet als onrechtmatige gevaarzetting beschouwd, omdat A, gezien zijn ervaring en bekendheid met de situatie, had moeten anticiperen op het openstaande luik. De rechtbank wees de vorderingen van A af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van B werden begroot op € 1.064,00. Dit vonnis werd uitgesproken op 27 december 2006 door mr. G.H. Marcus.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 340107 / HA ZA 06-1075
Vonnis van 27 december 2006
in de zaak van
A,
wonende te,
eiser,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
B,
wonende te,
gedaagde,
procureur mr. A.C. Meulenkamp.
Partijen zullen hierna A en B genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juli 2006,
- een brief van 11 oktober 2006 met bijlagen van mr. C,
- het proces-verbaal van comparitie van 27 oktober 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Op 20 april 2004 verrichtten A – als tegelzetter – en B – als loodgieter –werkzaamheden in en rond de badkamer van een woning aan de Brouwersgracht 103 te Amsterdam (hierna: de woning).
2.2. A en B kennen elkaar van de “Doe Het Zelf School” te Amsterdam, waar zij enkele uren per week cursussen verzorgen voor doe-het-zelvers.
2.3. A had vaker werkzaamheden in de woning verricht. Hij heeft B bij de opdrachtgever voorgedragen om enkele kranen in de woning te installeren. A heeft met B het werk doorgenomen en heeft hem de plek gewezen waar de kranen moesten worden geïnstalleerd.
2.4. Op enig moment is A in een kelderluik gevallen, dat door B was opengezet om tijdens zijn installatiewerkzaamheden directe toegang tot de hoofdkraan in de ruimte onder het luik te kunnen hebben (hierna: het ongeval). A heeft hierdoor een enkelfractuur en gekneusde ribben opgelopen.
2.5. Genoemd kelderluik bevindt zich vlak achter de voordeur van de woning, aan het begin van een rechte gang die toegang geeft tot de rest van de woning. Voor hij ten val kwam is A vanuit de badkamer in de woning door deze gang gelopen.
Het geschil
A vordert voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat B schadeplichtig is geworden ten aanzien van de door A ten gevolge van het ongeval op 20 april 2004 geleden en nog te lijden schade, zulks nader op te maken bij staat;
2. B te veroordelen tot betaling van
- € 1.040.- wegens kosten fysiotherapie,
- € 500,- wegens verzorging door moeder en vrienden,
- € 23,40 wegens huurkosten van krukken,
- € 3.025,- aan verlies arbeidsvermogen,
- € 800,- als voorlopige vergoeding smartengeld;
3. B te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ter zake van vaststelling van schade en aansprakelijkheid ter hoogte van € 737,-;
een en ander met veroordeling van B in de proceskosten.
Hieraan legt A ten grondslag dat B had verzuimd na zijn bezigheden het kelderluik te sluiten danwel aan A te melden dat het luik open werd gelaten, waardoor A het genoemde letsel aan enkel en ribben heeft opgelopen. Van dit letsel ondervindt A nog steeds hinder, zodat blijvende invaliditeit en toekomstige schade niet is uitgesloten. A moest verder een fysiotherapeutische behandeling ondergaan en hij is 10 weken arbeidsongeschikt geweest. De hierboven onder 2. genoemde schadeposten komen als gevolg van het ongeval voor rekening van B.
B voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Voorop moet worden gesteld dat B door het openlaten van het kelderluik een risico in het leven heeft geroepen voor A, die uiteindelijk in het openstaande luik ten val is gekomen. Ter beantwoording van de vraag of B aansprakelijk moet worden gehouden voor de schade die A daardoor heeft geleden, moet – kort gezegd – worden bezien of het risico waaraan A door B werd blootgesteld groter was dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs was verantwoord. Hierover wordt het volgende overwogen.
4.2. B en A waren op 20 april 2004 gelijktijdig en in professionele setting aan het werk. B heeft onweersproken aangevoerd dat hij - terwijl A bezig was met tegels zetten en hijzelf de voorbereidingen voor de installatie van de kranen had getroffen - met A overleg heeft gevoerd over het moment waarop het water kon worden afgesloten, hetgeen van belang was omdat A voor zijn werkzaamheden ook water nodig had. B voert aan daarbij A te hebben verteld dat het water ongeveer een uur moest worden afgesloten en dat gedurende deze tijd ook het luik aan het einde van de gang open zou staan. Hoewel A heeft betwist door B te zijn gewaarschuwd voor het openstaande luik – welke kwestie nader aan de orde zal komen – is door A niet voldoende weersproken dat hij ervan op de hoogte was dat het water gedurende ongeveer een uur zou worden afgesloten. Ter comparitie heeft hij echter verklaard ervan uit te zijn gegaan dat het water ook op een andere plek in de woning, te weten in een luik achter de douchebak, kon worden afgesloten. Het is een feit van algemene bekendheid dat waterleidingen in een woning door middel van een hoofdkraan worden afgesloten. Zoals door B betoogd en niet door A betwist, bevindt de hoofdkraan zich in bijna elk Amsterdams huis direct achter de voordeur. A kwam vaker in de woning en heeft B daar de weg gewezen, zodat hij bovendien met de toestand ter plaatse bekend moet worden verondersteld. Met B is de rechtbank daarom van oordeel dat A er op bedacht moest zijn dat het water in de ruimte onder het kelderluik achter de voordeur gedurende een uur zou worden afgesloten en dat dit luik derhalve op enig moment binnen dat uur geopend zou zijn.
4.3. B heeft aangevoerd dat hij directe toegang tot de hoofdkraan wilde hebben tijdens het testen van de door hem geïnstalleerde kranen, gelet op het gevaar van aanraking van water met loshangende elektriciteitsdraden. Het kelderluik werd daarom bij deze controle ongeveer tien minuten opengelaten. Daarna werd het luik gesloten en werd de volgende kraan geïnstalleerd. A heeft deze gang van zaken niet betwist. Het is voorts goed in te zien dat bij (controle van) werkzaamheden aan de waterleidingen in een woning de wens bestaat deze leidingen direct te kunnen afsluiten. Daarbij is niet relevant dat de gevolgen van een mogelijke kortsluiting in het onderhavige geval slechts gering zouden zijn, hetgeen in een door A overgelegde verklaring van D wordt betoogd. A, die zoals onweersproken door B aangevoerd regelmatig samenwerkt met loodgieters en bovendien les geeft aan doe-het-zelvers, had er op bedacht kunnen zijn dat het luik gedurende de werkzaamheden aan de kranen enige tijd geopend zou blijven. Omdat A voorts niet heeft betwist dat hij wist dat B aan de kranen werkte op het moment dat hij (A) de badkamer verliet, zoals door B gesteld, mocht van A een grote mate van voorzichtigheid worden verwacht ten aanzien van het op dat moment mogelijkerwijs openstaan van het luik. Met het oog op deze te verwachten voorzichtigheid en zijn te veronderstellen bekendheid met de toestand ter plaatse kan A zich er voorts niet met succes op beroepen dat het luik tijdens het ongeval niet goed (genoeg) zichtbaar zou zijn geweest.
4.4. Gezien het bovenstaande was voor B de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van het open laten staan van het kelderluik – gedurende de werkzaamheden aan de kranen – niet zo groot dat hij zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden. Door aldus te handelen heeft B A niet aan een groter risico blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs was verantwoord, zodat geen sprake is geweest van een onrechtmatige gevaarzetting door B. Reeds om die reden ruste op B niet de verplichting A voor het openstaande kelderluik te waarschuwen. De – door B betwiste – stelling van A dat hij niet is gewaarschuwd behoeft daarom niet te worden onderzocht. De vorderingen van A zullen worden afgewezen.
4.5. A zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van B worden begroot op:
- betaald vast recht € 74,00;
- in debet gesteld vast recht € 222,00;
- salaris procureur € 768,00 (2,0 punten × tarief € 384,00);
totaal € 1.064,00.
De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af,
veroordeelt A in de proceskosten, aan de zijde van B tot op heden begroot op € 1.064,00, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.728 ten name van MVJ Arrondissement Amsterdam onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2006.?