ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ5983

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-5979 VEROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning voor evenement "Awakenings" door burgemeester Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in verband met de afwijzing van een vergunningaanvraag voor het evenement "Awakenings" op 31 december 2006. Verzoekster, Monumental Productions B.V., had een vergunning aangevraagd, maar de burgemeester van Amsterdam weigerde deze op basis van zorgen over de openbare orde, brandveiligheid en geluidsnormen. De burgemeester stelde dat er onvoldoende politie-inzet beschikbaar was om de openbare orde te handhaven, en dat de brandveiligheid niet kon worden gewaarborgd. De rechter oordeelde dat de burgemeester terecht de vergunning had geweigerd, gezien de afwezigheid van voldoende politiecapaciteit en het negatieve advies van de brandweer. De rechter benadrukte dat de burgemeester discretionaire bevoegdheid heeft bij het verlenen van vergunningen en dat het besluit van de burgemeester niet onredelijk was. De rechter concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat het besluit van de burgemeester naar verwachting in rechte geen stand zou houden, en wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de noodzaak van goede communicatie tussen de gemeente en organisatoren van evenementen.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/5979 VEROR
van:
Monumental Productions B.V., gevestigd te Amsterdam, verzoekster,
vertegenwoordigd door mr. S.K. Verwer,
tegen:
de voorzitter van het stadsdeel Amsterdam-Noord,
namens de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder,
vertegenwoordigd door mr. E.A. Minderhoud.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 15 december 2006 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van verzoekster van 15 december 2006, gericht tegen het besluit van verweerder van 13 december 2006.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 21 december 2006.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuurs-recht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Verweerder heeft op 8 september 2006 een aanvraag van verzoekster ontvangen voor een vergunning inzake een op 31 januari 2006/ 1 januari 2007 te houden evenement, “Awakenings” genaamd, voor een bezoekersaantal van 10.000 personen in de Docklandshal en de Noordstrook (NDSM-werf) te Amsterdam.
Verzoekster heeft, na overleg inzake de brandveiligheidsvoorwaarden, op 7 november 2006 een gewijzigde aanvraag ingediend. De aanvraag ziet thans op een bezoekersaantal van 6.500 personen, en geldt alleen voor genoemde Docklandshal.
Bij primair besluit van 13 december 2006 heeft verweerder de aldus aangevraagde vergunning geweigerd, omdat – kort weergegeven – de openbare orde niet kan worden gehandhaafd wegens de afwezigheid van voldoende politie-inzet, de brandveiligheid niet kan worden gewaarborgd en de verwachting bestaat dat de geluidsnormen zullen worden overschreden.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, van de APV van de gemeente Amsterdam is het verboden, zonder vergunning van de Burgemeester in een gebouw, een vaartuig of in een gedeelte daarvan een voor het publiek toegankelijke gebeurtenis te houden of te doen houden, of voor dat doel een gebouw of gedeelte daarvan te gebruiken.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de Burgemeester de in het eerste lid bedoelde vergunning weigeren op grond van een belang als bedoeld in artikel 2.11, derde lid.
Ingevolge het derde lid van artikel 2.11 van de APV kan de Burgemeester bij de beoordeling van een aanvraag om (een evenementen)vergunning de volgende belangen in aanmerking nemen:
a de mate waarin door het evenement beslag wordt gelegd op de ruimte, de tijd en de hulpdiensten;
b het aantal bezoekers dat wordt verwacht;
c of de aard van het evenement zich verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie;
d of er gevaar bestaat voor de openbare orde, gezondheid of veiligheid, waaronder de brandveiligheid en het belang van het voorkomen van wanordelijkheden;
e of er gevaar bestaat voor belemmeringen van het verkeer;
f of er gevaar bestaat voor een onevenredige belasting van het woon- of leefklimaat in de omgeving van het evenement;
g of er gevaar bestaat voor verontreiniging, aantasting van het uiterlijk aanzien van de stad, beschadiging van de groenvoorzieningen of van voorzieningen voor het openbaar nut;
h of de organisator voldoende waarborgen biedt of kan bieden voor een goed verloop van het evenement, gelet op de eerder vermelde belangen;
i of de organisator voldoende waarborgen biedt om de schade aan het milieu te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.
De rechter overweegt dat verweerder bij de toepassing van artikel 2.11 van de APV een discretionaire bevoegdheid, anders gezegd: beleidsvrijheid toekomt. Waar verweerder ter zake over beleidsvrijheid beschikt, dient het bestreden besluit door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Het besluit van verweerder kan door de rechtbank slechts worden aangetast indien verweerder bij het nemen van zijn besluit, de daarvoor in aanmerking komende belangen afwegend, niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen dan wel met dat besluit anderszins in strijd is gekomen met een of meer beginselen van behoorlijk bestuur.
Verweerder heeft zijn besluit onder meer gebaseerd op het advies van de politie van 13 november 2006. Hierin heeft de politie onder meer te kennen gegeven dat de aanvraag te laat is ingediend om mee te nemen in de stedelijke capaciteitsverdeling van de politie teneinde een goed verloop en afwikkeling van het evenement te waarborgen. Dit heeft tot gevolg dat het toezicht op het voorgenomen evenement volledig ten laste komt van het politiedistrict 2 te Amsterdam. Er wordt reeds extra politie-inzet verwacht om het oudejaarsvuur in Floradorp te begeleiden. Voorts hebben ook de (voorgenomen) evenementen op twee partyschepen invloed op de beschikbare politiecapaciteit. Geconcludeerd wordt dat op basis van de ervaringen van de politie er noodzaak bestaat voldoende capaciteit aanwezig te hebben om een goed verloop van de openbare orde te kunnen waarborgen. De politie-inzet is noodzakelijk voor het toezicht, maar ook – zo leest de rechter genoemd advies - voor een repressieve aanpak, hetgeen leidt tot de noodzaak van aanwezigheid van extra agenten.
Op grond van de schriftelijke informatie, zoals ter zitting toegelicht door verweerder en vertegenwoordigers van de politie, concludeert de rechter dat, nog daargelaten de vraag of in het onderhavige geval de aanvraag tijdig is ingediend, verweerder zich op het standpunt stelt dat wegens het ontbreken van voldoende politiecapaciteit, het voorgenomen evenement geen doorgang kan vinden. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting toegelicht dat de tijdspanne voor het vragen van assistentie uit andere politiedistricten te gering is. Verweerder heeft voorts aannemelijk gemaakt dat een bepaalde mate van politiecapaciteit in het kader van de handhaving van de openbare orde beschikbaar dient te zijn. Hiertoe is van belang dat zich bij vergelijkbare feesten in het verleden incidenten hebben voorgedaan, op grond waarvan politie-inzet bij het voorgenomen evenement geïndiceerd is. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar de zich in het dossier bevindende politierapporten van 27 februari 2006,
31 oktober 2006 en 9 november 2006, waarin wordt geadviseerd geen vergunning meer te verlenen aan verzoekster ter organisatie van de (soortgelijke) Awakeningsfeesten in de Westergasfabriek te Amsterdam, omdat er bij de vorige edities van deze feesten sprake was van handel in en gebruik van harddrugs. Voor het oordeel dat verweerder uitgaat van onjuiste aannames omtrent de omvang van de bij het aangevraagde evenement benodigde politie-inzet acht de rechter geen plaats. De stellingen van verzoekster omtrent taak en rol van de politie mede gelet op de door haar ingezette beveiliging, gaan voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid van verweerder op dit punt. De argumenten van verzoekster dat in het verleden de evenementen wél zijn vergund ook al was de aanvraag laat ingediend, dan wel dat er voor (kleinschaliger) evenementen op de genoemde partyschepen wel politiecapaciteit beschikbaar is, kunnen er niet toe leiden dat thans, ondanks het ontbreken van voldoende politie-inzet, het beoogde evenement op 31 december 2006 doorgang kan vinden.
Gelet op het bovenstaande is de rechter van oordeel dat verweerder, gelet op artikel 2.11 van de APV, de vergunningsaanvraag heeft kunnen afwijzen met verwijzing naar de omstandigheid dat de afwezigheid van voldoende politie-inzet een gevaar kan opleveren voor de openbare orde.
De rechter overweegt met betrekking tot de weigeringsgrond van brandonveiligheid het volgende. Verweerder heeft de aanvraag mede afgewezen, omdat de brandweer in zijn rapport van 23 november 2006 heeft aangegeven dat door het ontbreken van de benodigde voorzieningen het minimaal benodigde wettelijke brandveiligheidniveau niet kan worden gehaald, zodat de veiligheid van gebruiker, bezoekers en hulpverleningsdiensten niet kan worden gegarandeerd. Er zijn van de zijde van verzoekster geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die leiden tot het oordeel dat verweerder niet mede op basis van dit rapport tot weigering van de gevraagde vergunning mocht besluiten. Hierbij is het volgende van belang. In het rapport van de brandweer van 6 april 2005 wordt aangegeven op welke punten het pand Tt Neveritaweg 9 “Docklandshal” niet voldoet aan de geldende voorschriften. Deze punten hebben onder meer betrekking op de brandscheiding, de brand- en rookcompartimentering en de noodzakelijke installaties; voorts worden mogelijke alternatieve oplossingen genoemd. In dit advies is geen termijn voor het aanbrengen van de benodigde voorzieningen genoemd. Het ter zitting besproken rapport van de brandweer van 7 november 2006 laat zich slechts aldus begrijpen, dat er volgens de brandweer geen bezwaar bestaat tegen het houden van het onderhavige evenement voor ten hoogste 6.200 personen, mits aan de voorwaarden zoals genoemd in onder meer het rapport van 6 april 2005 wordt voldaan. Het was niet ondenkbaar –zoals verweerder ter zitting ook heeft betoogd- dat de benodigde voorzieningen in de periode sinds het rapport van 6 april 2005 zouden zijn getroffen, teneinde het benodigde brandveiligheidniveau te realiseren. Verzoekster heeft evenwel niet gesteld dat er maatregelen zijn getroffen, noch heeft zij de verwezenlijking daarvan op zeer korte termijn, aannemelijk gemaakt. Deze omstandigheid heeft kennelijk de grond gevormd voor het uiteindelijke negatieve advies van de brandweer van 23 november 2006. Naar voorlopig oordeel is het niet onjuist of onredelijk noch in strijd met enig ander beginsel van behoorlijk bestuur dat verweerder de aanvraag van verzoekster om op 31 december 2006 een evenement te organiseren thans mede met verwijzing naar dit advies heeft afgewezen.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, behoeft hetgeen is gesteld omtrent de verwachte geluidsoverlast geen verdere bespreking meer door de voorzieningenrechter.
Gelet op het hiervoor overwogene, is er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit naar verwachting in rechte geen stand zal kunnen houden, zodat er geen aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen. Er bestaat voorts geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
De rechter merkt nog het volgende op. Vastgesteld moet worden dat de aanvraag van verzoekster ruim buiten de door verweerder gestelde aanvraagtermijn is ontvangen. Het lijkt in het belang van alle partijen bij een ordelijke planning van grootschalige feesten als hier aan de orde, dat er in een eerder stadium en actiever dan in dit geval kennelijk is gebeurd, communicatie tussen verweerder en (bij verweerder redelijkerwijs bekende) potentiële partijen omtrent hun plannen plaatsvindt, waarbij ook medewerkers van verweerder een rol zouden kunnen vervullen. Verweerder dient immers in de praktijk dikwijls een keuze te maken tussen de verschillende evenementen in de toedeling van de beschikbare politiecapaciteit. In dit kader acht de rechter het nog van belang te verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2006 (te raadplegen op rechtspraak.nl onder nummer LJN: AY5344) waarin de rechtbank verweerder in overweging heeft gegeven uitgangspunten te formuleren op basis waarvan een keuze tussen concurrerende aanvragen wordt gemaakt.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2006, door mr. J.J. Bade, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.M. van der Heijden, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De rechter,
is verhinderd te tekenen
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: