ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ4372
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- F.G. Bauduin
- W.M.C. van den Berg
- J.M. van Hall
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak
In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 november 2006 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. De verdachte had een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het OM wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat de totale duur van de vervolging, gerekend vanaf het eerste verhoor van de verdachte op 23 maart 2001 tot de uitspraak op 9 november 2006, vijf jaar en acht maanden bedraagt. De rechtbank oordeelde dat het grote tijdsverloop niet gerechtvaardigd was door de complexiteit van de zaak, en dat er onvoldoende voortvarendheid was van zowel het openbaar ministerie als de rechter-commissaris. De rechtbank concludeerde dat het belang van de verdachte bij verval van het recht op strafvervolging zwaarder weegt dan het belang van de gemeenschap bij normhandhaving door berechting. Daarom verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.